kunnen tante toch niet aanvallen met haar eigen wapens; wij moeten toch geld bij den notaris Blommaart opnemen, in afrekening op uw kapitaal, lieve moeder,’ streelde het meisje; ‘en wij kunnen iets meer nemen, in de hoop op goeden uitslag.’
‘Wanneer het er op aankomt, kan ik ook mijnen spaarpot aanspreken’, zeide de oude oom. ‘Wij moeten in de onkosten geen bezwaar maken, want de zaak is goed.’
‘Ik heb al eens gedacht,’ ging de grijsaard voort, ‘van de jonkvrouw onverwachts met een paar vragen te bestormen; doch ik heb dat plan laten varen; want moest zij vermoeden, dat er quaestie is van haar rekening te vragen, dan ware zij in staat van met een leger advocaten onzen weg te belemmeren en ons van 't spoor te helpen.’
‘Maar indien wij de acht duizend franken teruggeven, krijgt ze hierdoor dan geenen wenk tot kwaad vermoeden,’ viel de weduwe ditmaal zeer verstandig in. ‘Die eene liefdegift weigert, stelt zich als vijand aan.’
‘Dat is waar ook,’ antwoordde de oom.
‘Het briefje eet immers geen brood,’ bemerkte Klara, ‘wij kunnen het in de kas leggen, en terug geven op tijd en stond.
De weduwe zat eenen oogenblik te droomen.
‘Mij dunkt’, zegde zij na de overweging, ‘dat er niemand beter dien Theodoor van Griffelen, Achille van den Hove de Courtepointe of dien Ivo Ketelaar kan vinden, dan onze studenten. Zij wonen in Gent en kunnen overal uit en ingaan zonder argwaan te verwekken.’