scherp; maar haar voorhoofd was glad en blank, hare wangen waren met eenen liefelijken blos overtogen en hare tanden waren wit als ivoor.
Klara had gaarne, nu ze toch aan het opnemen was, eenen blik op de handen der tante geworpen; doch zij durfde het niet wagen; de meer gevreesde dan geliefde jonkvrouw hield haar te sterk in 't oog.
De heeren kwamen binnen en de dame des huizes stond recht om ze voor te stellen.
‘Jonkvrouw van Santbergen van Oosterwei,’ zegde zij, ‘mijn zoon Hendrik.’ Hierop volgde eene buiging: ‘Mijnheer Alfons van den Hove, student in de rechten.’ Mevrouw Brabander had de gewoonte aangenomen den familienaam van Hendrik's vriend verkeerd uit te spreken, en zij verviel weêr in dezelfde fout.
‘Van den Hove,’ herhaalde de tante, toen zij hare vingertoppen door den student had laten drukken, ‘van den Hove; ik heb, toen ik nog jong was,’ meende zij te zeggen, ‘ik heb vroeger,’ hernam zij, ‘eene familie gekend, waar mijnheer moet mede verwant zijn: de dames van den Hove de Courtepointe.’
Alfons was op het punt van de jonkvrouw te verklaren dat hij kortaf van Hove heette, en nooit van eene familie van den Hove de Courtepointe had hooren spreken; maar Hendrik stootte lichtjes tegen zijnen schoen en de studentenstreek was begrepen. Alfons glimlachte en vergezelde zijn schalken lach met eene buiging, ter bedanking voor jonkvrouw Christine's attentie.
De jonge lieden hadden, toen ze van de wandeling kwa-