Interest van Holland, ofte gronden van Hollands-Welvaren
(1662)–Pieter de la Court– AuteursrechtvrijCap. II
| |
[pagina 3]
| |
kort, dat zy zeer wel waargenomen werden, en wel gelukken moeten om voordeel te konnen doen. Want het zaad in dit vochtig land verrot ofte verteerd zijnde, daar na niet bequaamelik met ander kan werden bezaaid. Ten derden, door de nabyheid der zee en vlakte des lands ontstaat in de voor en na-tijd, niet alleen voor den menschen ongezond weeder; maar in de voortijdt werden door scherpe koude winden alle bloeisels der boomgaarden verteerd, en in de herfst door stormwinden, veel onrijp ooft geplukt. Ten vierden, is boven allen considerabel, dat deeze landen, meest alle laager leggende als de vloeden der zee en rivieren, die grouwelike stormen des Oceaans en ys-gangen moeten afkeeren; waar teegen met zeer groote onkosten werd gearbeid: want een roede langte des zeedijks somtijds wel 600 guldens kost van maaken. Aan de rivieren kosten de zelve ook zeer veel. En hoe zwaaren last het zelve moet weesen, kan men eenigsins afmeeten uit de jaarelikse omslaagen van Rijnland, het welk genoegsaam noch met de zee, noch met eenige loopende rivieren, en niet dan met stille-staande wateren gemeenschap heeft. Namentlik wegens morgengelden en binne- | |
[pagina 4]
| |
landse onkosten betaald yder morgen wel twee guldens, en daarenboven om het regenwater door molens uit te malen en door kadijkjens uit te keeren, moet jareliks voor yder morgen wel 30 stuyvers, als mede voor tanwerken, aan voetwegen, wage-wegen, en wateringen te onderhouden, wel 20 stuyvers werden betaalt. Waar by noch eindelik moeten ontstaan veel boeten en quellingen, als Baljow, Dijkgraaf en Heemraaden ad vitam gekooren werden, en van de Ingelanden gansch independent zijn. Ten vijfden is klaar dat Holland uit zijn grond gansch geen mineraalen, ofte eenige de geringste bergwerken uitlevert; sulks uit den grond met graven gansch niet te haalen is, dan kley en veen, en dat met het land te schenden. Holland dus worstelende tegen zee, rivieren en uitgemaale meeren, en kan nauweliks vier-honderd duizend vruchtbare morgen lands, duin en hey niet gereekend zijnde, uitleeveren. Want volgens omslag van den jaare 1554 wierde bevonden omtrent 300000 morgen en eenige honderd meer; ook zeggen de Staaten van Holland en Zeeland in seekere Remonstrantie aan den Graave van Lycester, dat deeze twee Provintien met veel hey, duyn, en uitgedolve onlanden, | |
[pagina 5]
| |
niet meer als 500000 morgen uitleverden, sulks ik gisch Holland nu niet boven 400000 morgen in alles zal konnen uitmaken. En vermits de Bodem meest over alle sand, moer, ofte veenig is, moet de zelve werden gebeeterd; en om dat de beeternisse zeer haast door een openland nederzijgt, is de beeternisse in het korte wederom van noode. Dus is het met Holland gesteld inGa naar margenoot+ volle vreede, zonder zich eenigsins tegen zijn' nabuuren te waapenen, ofte die af te keeren, wat zal het zijn indien men considereerd, dat de Hollanders de zee niet alleen veylen, en haare Steeden en Landen teegen alle geweld van buiten beschermen moeten, maar dat zy daarenboven haaren nek hebben belaaden met het bewaaren van veele geconquesteerde Steeden en omleggende Provintien, die Holland nietwes toebrengen, en ter contrarie uit Hollands boesem werden voorzien met fortificatien, ammonitie-huisen, eet-waaren, waapenen, geschut, bezolding, jaa, dat schandelik is, met huizen ofte logijs-gelden voor soldaaten. Alle de welke in het toekomende een Kapitain Generaal bekomende, voor het weereloze Holland veel formidabelder zullen weezen, dan eenige andere nabuuren. En nochtans is het | |
[pagina 6]
| |
gelovelik dat deeze lasten, zoo politike als militaire binnen en buiten 's lands, deeze Provintie en Steeden alleen aangaande, meer als tien millioenen guldens des jaars nu in vollen vreede beloopen. Immers zegt Liewe van Aisma op het jaar 1643, dat de Provintie van Holland jareliks aan inkomen had elf millioenen guldens; sedert welken tijd des gemeene lands-middelen noch merkelik zijn vermeerderd. Ook is waarachtig dat de Steeden tot haar eige nooddruft, zeer veele accijzen hebbende opgesteld, de Ingezetenen noch veel meer belasten. |
|