Gejuich riep hem toe van wallen en tinnen en torens...
En de vrouwen op den hoogsten torentrans, rondom Guenever, galmden het blijde heil!
In hield Gawein den draf en reed de volgende brug nu over...
Alle de bruggen, die neder vielen, de een na de ander, reed hij over: hij reed het burchtplein nu op...
Op den drempel der opene burchtpoort was Koning Artur, krank en gesteund door zijne pagiën, verschenen.
Rondom Gawein, te paard nog met zijn zwaren, dubbelen last, verdrongen zich de haastig afgestegen baroenen en de acht wiganten.
Zij beurden eerst Gwinebant, bezwijmd, af...
En legden hem onder de koningslinde over de treden van 's Konings zetel.
Zij tilden toen Ysabele af...
En hare handen en hare witte schoot waren rood van bloed.
Toen, te paard nog, sloeg Gawein zijne ventalië op...
En snakte naar den hemel, om lucht.
Zij zagen allen, dat hij doodsbleek was.
- Gawein! riep Ysabele, heffende hare geheel roode handekens.
Mijn Gawein, dien ik zoo minne, zijt gij gewond?!
Gawein, los latende zwaard en schild, voelde onder zijn hart, waar het door de maliën bloedde...
En Ysabele begreep, dat hare handen en schoot rood waren van het bloed van Gwinebant en van Gawein beiden.
- Gawein en Gwinebant zijn beiden gewond! riepen de ridders tot den Koning Artur.
- Maar Camelot is ontzet!
- Noordhumberland is op de vlucht!
Het snorde boven Camelot; de fenix vloog aan.
- Legt Gawein en Gwinebant dadelijk op het wonderbed! riep Merlijn, nog in de lucht, en daalde in het vergier.
Terwijl Guenever, met hare vrouwen, van den toren gedaald, naar buiten stortte...
En Lancelot ziende, uit riep: