Het zwevende schaakbord
(1994)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
- En de ophaalbruggen lagen immer neêr gelaten. Gawein glimlachte hoofsch terug. - Ik begrijp, zeide hij, zeer welwillend. - Zoo groote feloenen waren de ridderen niet, die wij daar mochten ontmoeten, verontschuldigde Bohort met diepe bas en schudde energisch ontkennend zijn kolossigen helmkop. - Wij speelden met hen werptafelspel, zeide Hestor, zoo modest hij het zeggen kon. - Wij ddd... ronken met hen c... c... c... clareyt en zoete p... p... pigmentwijn, stotterde Ywein wat meer, nu hij zekerder werd van zijn zaak, tegenover Gawein. Maar Acglovael schaterlachte: - Wij aten met hen tam en venizoen! - En wij josteerden harde hoofschelijk met hen! glorifieerde, kraaiende als een haantje, Meleagant. - Uw Aventure, lieve gezellen, glimlachte steeds Gawein zoo hoofsch, dat zij alle vijf begrepen, dat Gawein hen begreep; verliep dus zoo wel als het maar verloopen konde en ik ben harde blijde u allen in welstand te ontmoeten. En zoo gij keert tot Camelot en tot onzen genadigen heere, Koning Artur, keer ik met u, want ik heb mij meester gemaakt van het Zwevende Scaec: ziet, hier steekt het uit de tassche van mijn arsoen! En Gawein wees op de punt van het schaakbord, dat uit zijn zadelboogtasch omhoog stak. Alle de ridders verwonderden zich. Het Scaec! Het Zwevende Scaec! Het Scaec - dat Merlijn uit had doen zweven om Aventure te brengen - het Scaec had Gawein gevonden, gegrepen: hij ging het den Koning brengen! - Maar het is harde te-broken! zeide Gawein. En zij zagen rondom Gawein malkanderen allen aan met een onderling kruisvuur van vragende blikken. Aventuur? Had het Scaec Aventure gebracht in de groote vernooye van hun leven...? - Keeren wij tot Camelot, mijne lieve gezellen, noodde mild Lancelot: hij voelde zich wel beschaamd te weten van het Scaec, dat Merlijn had gezonden... | |
[pagina 175]
| |
En hij reed links van Gawein, terwijl Gwinebant zich rechts van hem rijde en toch blijde was, trots zijn ijverzucht om Ysabele, die schoone, dat Gawein zonder meswende de queste, die geene echte queste geweest was, volbracht had. Maar achter hem fluisterden de andere ridders; Sagremort: - Het Zwevende Scaec... was het nu tooverië of was het niet tooverië? Galehot: - Het is zoo tooverië, dat het te-broken is, harde... Ywein: - Het is ttt... ooverië, want Merlijn blijft een ttt... oovenaar. Bohort zeide niets; omdat hij zoo reuzig groot was en toch de leider geweest der ridders, die gingen zoeken naar Gawein, Mordret, Didoneel, was hij nog steeds beschaamd de fout van alles geweest te zijn in de zake van Amoreuse-Garde... Meleagant zeide ook niets, omdat hij op eens niet meer zeker was - twijfel zat hun wel min of meer in het bloed - of de ridders met wie hij in Amoreuse - Garde had gejosteerd wel allen eerlijke ridderen waren geweest... Maar Acglovael schaterde op eens, wijzende naar een wijde vlakte, die zij langs reden en waarover vele kudden schapen als eene zee heen golfden, gedreven door tal van hard aanloopende herders: - Ziet, gezellen, gonder, die dulle schapen vlieden en die dullere herderen bachten! De ridders hielden stand in de schaduw der beuketakken, die bogen over den weg, en over de in zonneschijn wazende vlakte naderden de vluchtende schapen met de, achter hen rennende, herders. En hoorden de ridders roepen de herders: - Groote baroenen en valiante wiganten! Helpt ons! Helpt ons allen van den lande Endi! Helpt ons allen van de maisniede van den Koning Assentijn! - Wat geschiedt?? riepen Gawein, Lancelot, Gwinebant. De herders hieven wanhopig de staven op. - De Koning van Noordhumberland, Clarioen, hij komt met | |
[pagina 176]
| |
een heir Endi belegeren! Hij is onzen Koning booze, Assentijn, den goede! Hij is booze om den Karre-ridder, dien onze Koning te zijnen hove houdt... Hij is booze, dat onze Koning zijne princesse en kleindochterlijn weigert te geven aan zoo kwaden prins! - Ysabele!! riepen Gawein en Gwinebant uit. - Helpt ons, valiante wiganten en groote baroenen! riepen de herders. Grijswit wollige zee, golfden de schapen aan langs den weg. - Waar is de weg, die ten snelste voert naar Endi? riep Gawein. Want dolende ridders wisten zelden de kortste wegen. - Hierheen! Gonder! schreeuwden en wezen de herders. Over de vlakte terug! En dan... De tien ridders, op hunne steigerende rossen, wierpen zich over de vlakte, ongeduldig; zij hoorden niet meer. Hun metalen gerammel van rusting en wapenen klaterde en ratelde op in den overdadigen zonneschijn. Zij waren prachtig, alle tien dravende, hunne zilververguld glinsterende, metalen silhouetten op de forsche, zware, omhoesde rossen krachtig duidelijk in het trillende, neêr vloeiende licht van den noen. Rondom hun weg stormende vaart golfden de schapen, schreeuwden de herders en scheerden de verschrikte zwaluwen... --------------------------------------- Toen onstuimig de tien ridders van Tafel-Ronde, na een hevigen rit over vlakten, door bosschen, tusschen moerassen, langs wegen en langs omwegen, aanstormden over heide en weide en den koningsburcht van Endi kregen in het gezicht, zagen zij, werkelijk, als de herders hen hadden doen denken, een schouwspel, dat hen verbaasde. Want een ontzaglijk heir lag gelegerd wijd rondom den burcht heen; de groote tenten en pauwillioenen waren in dichte massa op geslagen; er waren groene, blauwe, en roode, en de gouden arenden van Noordhumberland blikkerden op alle de tentepunten tegen het groen van de bosschen of tegen het blauw van de lucht. En toen de ridders zagen het heir, zoo groot, zoo breed, zoo lang rondom den burcht van Koning Assentijn gelegerd, begrepen zij, dat zij, tièn ende niet meer ende niet minder, | |
[pagina 177]
| |
het Groote Aventuur moesten bestaan: het Groote Aventuur den burcht te ontzetten, omdat Koning Assentijn toch bevriend was met Koning Artur van Logres, omdat 's Konings Assentijns kleindochter, de princesse Ysabele - al wisten zij haar ook verloofd aan dien zelfden Clarioen, die het Rijk van Endi was binnen gevallen - de geliefde was van Gawein of van Gwinebant: daar waren zij onder malkanderen niet zeker van maar zij wilden het uit hoofschheid niet vragen, noch aan Gwinebant, noch aan Gawein. Zij wisten alleen, dat zij tegen een geheel leger strijden zouden, zij met hun tienen slechts, als echte wiganten, die zij waren. Nu ja, nu zij beter schouwden omrond, handen voor oogen, want de ventaliën nog opgeslagen, zagen zij wel over weide en heide, langs omwegen en wegen, tusschen moerassen, door bosschen en over vlakten, aanstormen alle de onderhoorigen van Endi, kleinere vazallen en serven: zij kwamen hun heer ontzetten maar de tien wiganten lachten er om tegen elkaâr, want ter nauwer nood zouden die dorpers en kaerelen, velen slechts gewapend met houweelen, spaden, schoppen en stokken, de krijgsknechten bezig kunnen houden van Clarioen! Zij beloofden malkanderen dus, onze ridders, met manwaarhede ende op handslag, te strijden voor Koning Assentijn en voor de princesse Ysabele, hoewel Sagremort even nog riep: - Maar wil zij nog koninginne van Noordhumberland worden of wil zij het niet meer: dat is de vrage... Waarop Acglovael schaterde, Ywein iets stotterde, terwijl Gawein zeide: - Mijne lieve gezellen, mart nog een wijle... Ziet, ik heb het Zwevende Scaec gegrepen, ik heb de queste voltooid! Ik en durf niet met dit kostbare pand in mijn artsoentassche ten strijde tijgen. Laat mij het hier, bij dezen eik, begraven en sneef ik in de battalgië, zoo zal wie van u negenen gespaard blijft, bij den rijken God van Hemelrijk het Scaec uit delven en het met mijne trouwe en minne brengen den Koning Artur... Zij stegen allen af; zij hielpen allen met de zwaarden een kuil te graven; Gawein legde er het Scaec met de stukken in, breidde er varenbladeren over; zij wierpen de kuil weêr vol zand; zij zwoe- | |
[pagina 178]
| |
ren er boven hun riddereed bij de kruizen hunner zwaardgevesten; zij zaten op en sloegen de ventaliën omneêr. En toen, met éen kreet, stormden zij los in de richting, waar het vijandelijke leger lag voor de hoofdpoort van den burcht, in het gezicht van den burchthof met de koningslinde, waaronder Koning Assentijn gewoon was te zitten. Op alle de wallen van den burcht, bij de poorten en de opgetrokkene ophaalbruggen wemelden de ijzeren krijgsknechten, afwachtende den aanval en de baroenen van Endi herkenden van af de barbekanen de tien Tafel-Ronde-ridders, die aan kwamen stormen, zoo als zijzelven de baroenen herkenden en hen toe wuifden en schreeuwden moed te houden; uit het grootste boograam zagen de tien gezellen den Koning Assentijn spieden, terwijl zijne edelheeren hem weêrhielden zich verder in het gezicht te wagen, in het bereik van vijandelijke werpspies of pijl. Maar boven op de hoogste tinnen zagen de tien, en Gwinebant en Gawein het eerst, wuiven iets wits: het was de wijle van Ysabele; het was Ysabele tusschen den drom der edelvrouwen en dienaressen; het waren alle de vrouwen van Endi, die daar boven de belegering aan zagen, den strijd zouden durven aanzien en terwijl hare eigene kreten slechts zwak den tien ridders toe klonken, nu die bewogen de speren tot groet en tot bemoediging, weêrschetterde fel het gekef der tallooze schoothondjes, die de edelvrouwen mede op dien hoogsten toren hadden genomen, in hare armen, aan hare boezems, in hare schootplooien van kleederen van sindaal en siglatoene, de blaffende hondekopjes duidelijk te onderscheiden met felle oogjes en tallooze, zich heesch blaffende zwart open keeltjes en over alle die vrouwen en hondjes wapperde wijduit de groen-geluw-roode vaan van Endi... Maar in het kamp van Clarioen, Koning van Noordhumberland, die booze was, dat, zijn ridder Lionel van de Schandekar bevrijd, de Kar zelve onttooverd was, en die booze was, dat de Koning Assentijn hem door boodschappers plotseling geweigerd had zijne kleindochter, de schoone Ysabele, tot vrouw en tot koninginne - waren de tien Ronde-Tafel-ridderen gezien! |
|