Koning trouwen: Clarioen van Noordhumberland...
- Dien ouden curliaen? vroeg Gwinebant. Gij en zult dien toch niet trouwen, Ysabele??
- Ik zal hem trouwen, Gwinebant, zeide Ysabele en kuste hem, lang.
Hij kuste haar, lang, terug.
- Ik zal hem trouwen, herhaalde zij. Ik moet toch eene koninginne worden en daar zijn geen andere Koningen rondom, die jonger zijn en eene koninginne hebben van noode. De prins Alidrisonder van Koning Wonder van Mirakeleland is mij te jong...
- Te jong, Ysabele? Wilt gij dan een ouden man?
- Ik wil een ouden Koning tot man, Gwinebant, zeide Ysabele.
Gwinebant kreunde van minnesmart, maar Ysabele kuste hem weg zijn kreunen en hij kuste haar: zij kusten malkanderen, lang.
- En ik wil u als mijn ridder, mijn Gwinebant.
- Hoe dat, o Ysabele, als ik u heb zoo lief, zoo lief?!
- Zoo als koninginne Guenever, die is Koning Arturs wijf, Lancelot tot ridder heeft. Dat weet gij zelve, mijn Gwinebant, en dat las ik in Lancelots jeeste. Amijs en amië zijn Lancelot en Guenever. Wij zullen amijs en amië zijn...
- O Ysabele, maar die oude schalk, Clarioen, die Koning, staat mij bitterlijk in den wege!
Zij kuste hem en hij kuste haar, lang.
- En Gawein, ging Ysabele voort; wil ik ook tot ridder hebben en amijs.
- Gawein ook, Ysabele?!
- Ja, Gwinebant, ik bewonder harde Gawein, en heb hem ook heel lief; hij is mijn oom, maar hij is mijn ridder en mijn amijs.
- Ysabele, hij en is niet uw amijs... Gij weet nog niet wat een amijs is, zoete Ysabele...
- En weet ik niet wat een amijs is? Ik weet harde wel wat is een amijs. Ik wil een ouden Koning hebben tot man en ik wil twee amijsen hebben daarbij. Ik wil Clarioen hebben tot man en Gawein en u, Gwinebant, tot amijsen.
- Ysabele, Ysabele, ziet gij niet, hoe ik lijde?