| |
| |
| |
Incognito te Nice
Laat mij u, o lezer, laat mij u, o lezeres, - maar alleen aan u, die zwijgen kunnen - een groot geheim toevertrouwen en belóof mij het niet te zullen verraden, er nooit en nergens een woord van te reppen, en het vooral niet in de een of andere courant, in de meer of minder mondaine rubriek te doen opnemen, vooràl niet in de mondaine mededeelingen van Petit Niçois of Eclaireur, de couranten mijner goede stad Nice...Belooft gij het mij? Kan ik op u bouwen als op een rots, o lezer? O, lezeres, zult gij zwijgzaam kunnen zijn, gij die zelfs uw eigene diepste geheimen zoo onwillekeurig onder een geurig kopje middagthee hebt verklapt, zoo niet aan Jan en Alleman dan toch aan Jeanne en Allevrouw!? Hoe het ook worden moge, ik kàn mijn geheim u niet langer verzwijgen: er zijn tragische momenten in het leven, waarin men zijn ziel en geheimen bloot legt aan wie ons sympathiek zijn, en zoudt gij mij niet sympathiek zijn, gij beiden, die u wel enkele minuten wilt bezig houden met uw Zaterdagschen cauzeur? Ik steek dus van wal, en ik fluister het u toe, o lezer, o lezeres; ik fluister u toe:
Dat ik weêr in Nice ben!! (Einde Oktober, de datum doet er niet toe.)
Chtt! Zeg het niet over! Spreek er niet van! Zwijgt beiden, gelijk het graf! Want ik ben wel te Nice, maar ik ben te Nice, incognito, omdat einde Oktober er nog niemand te Nice is, en iedereen nog op reis, te Parijs, of op een château toeft bij vrienden, op de jacht, of waar ge ook wilt, maar nooit, o vrienden, te Nice. En wilt ge nu weten, hoe weinig men te Nice is op dit oogenblik des aanvangs van goudbladerigen herfst, dan kan ik u dezen graad
| |
| |
van geringheid kenbaar maken, door u toe te vertrouwen, dat zelfs mijn kamermeisje en mijn trouwe knecht Marcel zich nog en villégiature bevinden bij familie en kennissen, zoo dat hunne verwende meesters - mijn gemalin en ik - op dit tragiesch oogenblik in hun villa alleen bediend worden door onze edele kokinière - als ik mij herinner, dat in der tijd de argotterm luidde in Den Haag voor cheffesse-de-cuisine - Madelaine, u misschien wel nog vaag levendig voor den geest uit vroeger Dionyziesch feuilleton, goede vrienden. Ja, de Italiaansche Giannina, kamermaagd, de Fransche Marcel, valet-de-chambre, brilleeren nog door hunne afwezigheden; verder brilleeren nog door afwezigheid tapijten over de trappen, staan de bloempotten verweduwd van palmen, is de groote salon hermetiesch gesloten, is er alleen wel een zekere lijn van gratie te ontdekken in mijn werkhol en eenig comfort in ons beider kemenaden of slaapsaletten, ligt de tuin nog omgespit of weelderig, zoo aan de zoomen, overgroeid van bloeiend onkruid, en mag de edele Madelaine nog hare kousen verstellen, in de middaguren, op een stoel bij de grille der villa (het geen in de deftigheid van den saison natuurlijk nooit is veroorloofd!!).
Want, lezer en lezeres, officieel zijn Mr. Louis Couperus, le distingué romancier hollandais et la charmante Mme. Couperus, nog niet terug in hun villa te Nice; het heeft nog niet gestaan in Petit-Nicois of Eclaireur; geen vrienden of kennissen (die òf niet, òf, als wij, ook slechts incognito zijn terug gekeerd) wéten het, en daar wij nog alleen maar uitgaan zoo tusschen hond en wolf, ik meen in discrete avonduren, en dan glippen làngs de muren - om ons incognito toch te bewaren - denkt iedereen - doet ten minste iedereen of hij het denkt - dat wij nog in Italië, Zwitserland of Parijs ons ophouden en verwijlen...
Maar vrienden, wij zijn te Nice, en nu wil ik u wel, ook in groot geheim mede deelen, dat...al onze kennissen al te Nice zijn, maar allen incognito...en dat wij soms die kennissen zien sluipen als wij, langs de muren, in de discrete avonduren tusschen wolf en hond, en dat, àls wij elkaâr niet ontwijken kunnen, maar bónzen
| |
| |
tegen elkander op den nog niet saison-mässig verlichte hoek eener straat, wij onveranderlijk, héel verwonderd, uitroepen:
- Zoo, ben je al in Nice terug? Ik ben alleen maar voor een paar dagen gekomen, om (een leugen is gauw gevonden) een paar vêtements-d'hiver uit de koffers te halen, maar ik ga van àvond naar Parijs...o ja, wij blijven nog November zéker...te Parijs...
En de kennissen verzekeren ons, op hunne beurt, dat zij ook in Nice slechts tijdelijk voor twee dagen maar vertoeven, om dit of om dat, maar dat zij overmorgen weg gaan...ook naar Parijs...
En wij nemen afscheid van elkaâr met deze hartelijke woorden:
- Misschien treffen we elkaâr wel in den trein...of anders zeker op den boulevard...Adieu! Au revoir!
Maar...o lezer en lezeres, U, wie ik mijn geheim en dat mijner kennissen toevertrouw...noch de kennissen, noch de gedistingeerde Hollandsche romancier en zijn bekoorlijke vrouw...gaan naar Parijs, en vier dagen later ontmoeten ze elkander weêr, bijna op den zèlfden, slecht verlichten straathoek en wuiven zij elkander toe met guitig handgebaar en leuk knipoogje, omdat ze elkander wèl in de gaten hebben!!
* * *
Incognito te Nice! Niettegenstaande al de pleister en de kalk, die over u henen stuivelt - want in Nice bouwt en verbouwt men steeds door, of nooit deze stad eens klàar komt -, niettegenstaande al de steenen en balken, die de straten versperren, of de goudronnage, die onze wegen moore-zwart teert en dàn stofvrij houdt, als zij opgedroogd is, maar liquide - nu, in den vóorsaison - in stroomen, donker als de Styx zelve, en rivieren van glinsterend git, kabbelt langs onze wegen en straten; niettegenstaande al de ouderwetsche villa's, die afgebroken en de moderne palace's, die opgebouwd worden, is toch het incognito verblijf te Nice niet ontbloot van alle bekoring in deze goudbladerige maand van Oktober. De eerste frischheden verjagen de laatste zomerzwoelten, en de zon is niet meer een verwoede Apollo gelijk, die maar zengende flitsen schiet, maar giet reeds zacht gouden weelderig- | |
| |
heid uit als een weldoende douche over den rug. Zijn de morgens op de Promenade nog niet interessant, zoo dat ik des morgens liever thuis blijf tusschen mijn werk en mijn boeken, de zonsondergangen, tegen zes uur, achter de kust van Antibes zijn iederendaagsche gloriën en fantasmagoriën, die ik zelden mis. Er is dan niemand op de Promenade. Het is er de Eenzaamheid in de schemering, en alleen mijn droomen wandelen, licht van voet, met mij meê. Er waait de eerste Noordewind mij frisch in het gezicht, en de zee is donker en dreigend en schijnt bijna de zee van Scheveningen. Maar achter Antibes zijn het, boven de dreigend donkere zee, de vreemde feeërieën, de fata-morgana's van tooverlanden, de mauve luchtmeren, waarin de gouden eilanden zweven en hunne schitterende kapen uitspietsen. Boven de gouden eilanden verzweven vluchten van fenix-vogels, met uitgespreide, amethysttintige wieken...En er zijn alléen de fenix-vogelen, de
gouden wondereilanden, de lila hemeloceanen, en de donkerende Middellandsche golven, die aanstormen met brieschende gespannen van steigerende schuimblanke, poseidonische rossen...er zijn, in de vallende nacht, alleen die allen...er zijn om mij géen menschen...alleen mijn lichtvoetige droomen...en het is zoo mooi, zóo mooi, zóo heerlijk mooi...als het alleen hier is in Oktober, als het nooit meer wordt, later, tijdens den saison...
Wanneer de hôtels schitteren van elektriesch licht...
En de Jetée schittert van elektriesch licht...
En de Promenade schittert van rastaquouères...
En mijn droomen zijn weg geweken van mijn zijde voor de kennissen, voor handdrukjes hier en babbeltjes daar...
* * *
Incognito te Nice! Niemand stoort mij thuis! De morgens, in mijn kamer, zijn zoo rustig kalm, met de persiennes nog dicht, en de scharlaken dahlia's en gouden chryzanthemen, op mijn schrijftafel, voor mij. Om mij liggen mijn oude schrijvers open en liggen historische atlassen en ik schrijf aan mijn ‘Reis door Egypte’, waarin ik u vertellen zal hoe in de Oudheid antieke toeristen
| |
| |
reisden en sight-seeing deden langs den heiligen Nijl...Ik schrijf zoo rustig en kalm en prettig en de eene geschreven bladzijde fladdert luchtig over de andere, en er is nog bijna geen geluid in de stille avenue: er zijn nog geen automobielen, die zoo ellendig dreunen en toeteren kunnen (als je er zelf niet in zit) en er zijn nog niet de drie fox-terriertjes, die de gravin òver mij zelve steeds uitlaat en die ieder pootje-in-de-lucht begeleiden met oorverscheurend gekef; (ik vind alléen lief het fox-terriertje mijner erftante, want dàt beestje is een schatje: ik neem het zelfs wel eens op mijn schoot, en tante kijkt dan verteederd!!).
(Het doet er niet toe: ze leest Het Vaderland niet...)
Het Casino is nog dicht. De Opera ruischt nog niet van harmonie en schittert nog niet van melodrama. Maar in het Eldorado verstrooi ik mij des avonds al - incognito - met te kijken naar puik-akrobaten en naar la danseuse Vampa, aux jambes nues...! Shocking!!
En wàt er ook nog dicht blijft, open gaan de koffers waar bontewerk en winterkleederen in werden geborgen, gezout met bolletjes naftaline en gepeperd met korreltjes peper, die verre houden wat wij in Holland noemen ‘de mot’, maar wat men hier dichterlijker betitelt met den naam van ‘les papillons’...
- Als je een oogenblik tijd hebt, zegt mijn vrouw aan de deur; zoû je eens willen komen kijken naar je winterkoffer...Madelaine (goeiert, die doet nu maar van àlles!) is bezig hem uit te pakken...
Groote emotie...! Hoe zal mijn pels te voorschijn komen en hoe de witte vossen mijner echtgenoote!??
Gelukkig!...We schudden pels en vossen uit, èn...
Er verspreidt zich parfum van peper en kamfer en naftaline...
Ape...tsjie!!!!
Maar er wemelen géene ‘papillons’ uit onze fourrure's en er zijn geen gaatjes in gesnoept door vraatzuchtige larfjes...
Gelukkig!! Wij herademen...Ik zie mijn vrouw verrukt aan, zij mij...
Maar...
De fluweelen kraag van mijn overjas is, trots torsades van vloeipapier, geplèt!!
| |
| |
Nu, dàt kost mij gelukkig niet meer dan een nieuwe, fluweelen kraag kost...
* * *
Een rijtuig voor de deur...Het fringant snuivende ros eener fiacre...
Zoû het heusch de eerste visite zijn? Kennissen, die zoo onhandig doen, ons te komen bezoeken...terwijl we nog niet te Nice terug zijn??
Neen...het is alleen maar...Marcel, wandelstokje ter hand, met zijn bagage, die zich verwaardigt terug te komen van zijn villégiature...
Nu, als mijn knecht Marcel arriveert, dàn is de saison begonnen.
En dàarom zegt ook mijn vrouw tot mij:
- Zouden we het nù maar niet aan den Eclaireur laten melden, dat we terug zijn in Nice, van de reis?? |
|