| |
| |
| |
De verveling
Als een grauw spook, dat met wijde armen de grijze waden uitspreidt van hare omneveling, zweeft over onze aardsche wereld de Verveling heen, en schaduwt over steden - trots al hare drukte -, over dorpen en velden - trots al hunne lieflijkheid -, over bosschen en bergen - trots al hun natuurpracht -.
Tot diep in de matte zielen der menschen...
* * *
Over ons allen, over ons aller zielen, schemert en schaûwt de Verveling.
Ik zat eens in de verandah van een prachtig hôtel, gelegen in een prachtig park aan een allerliefst Italiaansch meer, en verveelde mij. Het was in den morgen, en de zon scheen, en het meer was als lazuursteen, en de villa was als een toovertuin en de verandah was als een klassieke kolonnade, en ik zat in een gemakkelijken, rieten stoel, en staarde uit en verveelde mij. Naast mij, op rieten tafel, lagen Italiaansche, Fransche, Hollandsche couranten, en een paar heel lieve brieven van kennissen, die ik reeds vier keer gelezen had...Toch, toch verveelde ik mij...Ik staarde uit over het meer en verveelde mij...Ik verveelde mij.
Naast mij zat mijn vrouw. Zij zat, blond, heel rustig, in een toilet van roze linnen, dat haar heel goed stond, en daar zij in een zeer interessant handwerk op filet verdiept was (hare handwerken zijn altijd interessant)...verveelde zij zich niet. Ik geloof, dat zij zich zèlden verveelt, maar ik geloof ook, dat zij een uitzondering is. Daar zij mij echter verzocht heeft, zoo min mogelijk over haar
| |
| |
te schrijven, durf ik echter, helaas, niet verder uitweiden over hàar...
Maar op korten afstand van mij, in even gemakkelijken rieten stoel, zat een heer. Hij zat en staarde en, klaarblijkelijk, verveelde hij zich. Zijne lichtblauwe, Germaansche oogen staarden over het wondermeer van lapis-lazuli en die oogen verveelden zich. Zij verveelden zich, zoo als de geheele heer zich verveelde, op een gedistingeerde manier. Ook bij hem, op een tafeltje, lagen couranten en brieven, die niet de portier maar de eigenaar zelve van dat heel chique hôtel hem eerbiedig had overhandigd.
Even, door mijn verveelde gedachte, waasde de nieuwsgierigheid naar wat en wie hij zijn kon...Daarop werd mijne belangstelling ingenomen, door de arabesk, die mijn vrouw werkte op haar filet...Toen nam ik voor de vijfde maal den lieven brief van mijn vriend op...En daarna leunde ik terug in mijn heel gemakkelijken, rieten stoel, staarde over het toovermeer van lapis-lazuli...en verveelde mij.
Door mijne achterwaartsche beweging en den matten neêrval van mijn arm over de leuning van den rieten fauteuil, gleed mijn zakdoek, die ik te mat was geweest open te vouwen, uit mijn manchet en bleef wit, vierkant liggen. Ik bespeurde het wel, maar had geen lust zoo een dommen, vierkanten zakdoek op te rapen. Mijn vrouw, zeer verdiept in haar filet, waarbij zij geheele reeksen telt en gecompliceerde sommen maakt, bemerkte het niet...
Maar de zich gedistingeerd vervelende heer bemerkte het wèl, en dadelijk...Zijn blik, geïnteresseerd, richtte zich van het meer naar mijn zakdoek. Mij, heimelijk, interesseerde het toen, wat hij doen zoû...Zoû hij mij toeroepen, dat mijn zakdoek gevallen was...? Neen, hij riep mij niets toe, maar de gevallen zakdoek enerveerde hem...Wat mij betrof, verveeld bleef ik staren over het meer, mijn belang in wat hij zoû doen bedekkende met mijn verveling...Vermoedelijk zoû hij niets doen, de Germaansche, gedistingeerde heer...Toch zag ik, dat hij mij aanzag...Ik bleef staren, verveeld. In eens, stond hij op. Hij liep op en neêr, op en neêr, zakelijk en gedistingeerd...Soms gluurde hij naar mijn zak- | |
| |
doek, mijn zakdoek, die hem enerveerde...Eindelijk kon hij het niet langer harden. Hij liep met een rechten hoek plots op mij af, en zijn deftigen rug wat moeilijk buigende, raapte hij mijn vierkanten zakdoek op, en bood mij dien, zeggende, klaarblijkelijk verlucht, in het Duitsch:
- Uw zakdoek is gevallen...Bitte sehr!
Ik rees, als uit een droom, schriksnel op, bedankte en boog met een Duitsche buiging. Een Duitsche buiging is heel anders, niet waar, dan een Fransche buiging, die links is, en een Italiaansche buiging, die gratie is en zwier. Een Duitsche buiging is militair, stijf, strak en diep. De Duitsche buiging deed mij pijn in den rug.
Ik bedankte zoo hoffelijk ik kon, in het Duitsch, dat ik afschuwelijk spreek.
- Bitte sehr! herhaalde de zich gedistingeerd vervelende Germaansche heer, streng, als wilde hij mij te kennen geven, dat ik meer bedankte dan noodig was, daar hij den zakdoek niet had opgeraapt om mij te verplichten, maar om zèlven niet meer geenerveerd te zijn door dien daar dom op den grond, vierkant neêr liggenden zakdoek.
Ik vroeg later wie de heer was.
Wel, de heer was de Minister van Financiën van een groote mogendheid, en hij was in dit hôtel gekomen omdat hij rust noodig had van de geheele reeksen, die hij op had geteld en de gecompliceerde sommen, die hij gemaakt had...
Met welke anekdote ik alleen bewijzen wil, dat men financieminister van een groote mogendheid kan zijn, en zich te gelijker tijd criant vervelen in een prachtig hôtel aan een prachtig Italiaansch meer.
Wànt als de minister zich niet criant had verveeld, was hij nooit ge-enerveerd geworden door mijn gevallen zakdoek en had hij dien nimmer opgeraapt...
In het zelfde hôtel vertoefde toen een oude vriendin van ons...
Zij is weduwe en schatrijk. Zij heeft kind noch kat noch kraai en verveelt zich zoo, en is zóo rijk, dat zij zich als distractie heeft opgelegd iedere maand een bijou te koopen. Gegeven haar oude- | |
| |
ren leeftijd en de draagkracht van haar maandelijksch revenu, zoû het licht te berekenen zijn hoe veel brillanten en robijnen zij heeft. Zij steekt zelfs wel eens een smaragden broche aan haar corsage van achteren op...den rug, om dat corsage te vereenigen aan haar rok, en verliest de broche dan, zonder emotie, in...den tram.
Met welke anekdote ik bewijzen wil, dat men weduwe kan zijn en schatrijk en zonder kraai, kat en kind, en toch, niettegenstaande de distractie van het maandelijksch bijou, zich criant vervelen kan.
Want...als zij dit niet deed, had minstens haar verlies van smaragden aan haar rug in een tram, waar zij een dubbeltje betaald had, haar doen glimlachen om den humor des feits, en zij had zelfs die emotie van den glimlach niet, toen zij ons haar verlies mede deelde.
Zij moet zich criànt vervelen...
Maar deze vervelingen zijn nog de rijke, voorname vervelingen. De minister verveelde zich tijdelijk en de rijke dame verveelt zich, omdat zij wel zich vervelen wil, want als men smaragden maandelijks kan koopen en emotieloos kan verliezen, behóeft men zich niet te vervelen, kan men ten minste die verveling zeer maskeeren met goede, lieve, en amuzante daden, amuzant, lief en goed voor zich en voor anderen...
En als uw feuilletonist zich verveelt...wel lezer, dan slaat hij uit zijn verveling nog wel eens een feuilleton voor u, en hòopt hij ten minste met zijn verveling ù drie minuten te verstrooien, zoo niet te amuzeeren.
Maar er zijn andere vervelingen, die niet altijd de mise-en-scène hebben van een magnifiek hôtel aan lapis-lazuli-meer, en daar ik niet altijd in aller-eerste-klasse-hôtels afstap, zie ik om mij en naast mij die vervelingen grauwen en grijzen in de modestie van kleine, lieve, vriendelijke pensions...
Van vrouwen, van vrouwen vooral!
O, wat vrouwen, die zich vervelen! O, wat tal van vrouwen, die planteleven in kleine pensions, juist zóo kunnende bestaan en leven van mediocre middelen, wel eens een lieve blouse dragen en
| |
| |
zelfs wel eens naar de komedie gaan, maar verder hare arme levens van dag voort sleepen naar dag in den schemer der nevelwade der grijze Verveling, die altijd over haar heen zweeft; o wat vrouwen, die zich vervelen, zonder man en maag, zonder kind, dan het kind van den concierge, en zonder kat, dan de kater van het pension, zonder bezigheid, zonder emotie noch om juweelen, die zij niet koopen kunnen, noch om kunst, die zij niet achten, zelfs bijna zonder lektuur! O wat tientallen, wat hònderden misschien van zulke arme, dubbelarme pensionwezens heb ik niet ontmoet, die wat tingelen op de piano en een oogenblik bridge spelen, die vooral met onvermoeide kaken kletsen en kwebbelen en klepperen over àndere zich vervelende pensionnaires, wie alleen een oogenblik flirt nog de oogen kan òp doen flikkeren, maar wie verder het leven is dag aan dag éene grauwe, grijze Verveling, éene Verveling, éene Verveling...
Arme, grauwe, liefde-, passie-, emotie-, doellooze levens! Zij zijn als de schaduwen van de grauwe, grijze Verveling zelve; zij zijn als de grauwe schimmen, de bleeke spoken van de Verveling en dit Leven is haar al den grauwen Dood, waar door zij zonder schoonheid en warmte en gloed gaan, gaan...op de tippen van haar matte voeten! Arme, grauwe levens!
- Wat doe je? zegt mij mijn vrouw, die binnen komt.
- Ik schrijf, antwoord ik.
- Wat? Een feuilleton? Stoor ik je?
- Nooit, antwoord ik oprecht en hoffelijk. En daarbij, het is bijna af.
- Het is...omdat ik je wat zeggen woû. Je raad woû vragen. Zoû je het namelijk erg gek vinden...als ik eens probeerde een tearoom op te richten?
- Een tea-room? zeg ik, ahuri.
- Ja. Zie je, ik zoû wel eens wat willen dóen. Ik verveel me wel eens. En met directrice te zijn van een tea-room, zoû ik bezigheid hebben van vieren tot zessen, iederen dag, en er zelfs veel geld meê verdienen. Met een tea-room wordt je schatrijk. Met een erg
| |
| |
chiquen tea-room. Liever...zoû ik een chique hoedenzaak hebben, zie je, modiste zijn...naar Parijs twee maal per jaar...bij Virot zien...en dan namaken...maar ach, hoeden...ik weet niet...dat zoû de ‘familie’ misschien niet goed vinden, terwijl een tearoom...Ik hoef zelve nooit te voorschijn te komen...
- Dan om met je man, aan een van je eigen tafeltjes thee te drinken, zeg ik, en ik voeg er aan toe, omdat mijn vrouw heel ernstig is:
- Een tea-room is misschien geen kwaad idee. Beter dan een hoedenzaak; zie je, daar zijn we misschien te deftig toe...
- Er zijn in Londen ‘Ladies’...Lady so-and-so en Lady so-and-so...die zijn modistes...Maar misschien is een tea-room toch beter...Heusch, ik verveel me soms zoo, beste jongen...
- Ik ook, zeg ik. Ze denken, dat ik me dood werk en dood schrijf. Maar ik schrijf...iederen dag, van tweeën tot vieren. Dat is alles wat ik doe. Verder...verveel ik me, als ik me niet amuzeer. Ik zoû je misschien wel kunnen helpen met je tea-room...
- Neen, neen, jij bent zoo weinig praktiesch. Jij mag er thee drinken...
- Voor niets!
- Maar niet te veel koekjes er bij eten! Drie, hoor, iederen dag. Meer niet. Anders ruïneer je me...Heusch, gekheid op een stokje, ik heb zoo een vreeslijke lust...een tea-room op te richten. Omdat ik me soms zóo verveel!! Ik zal het idee eens goed overdenken...en uitwerken...en berekenen...
Ik laat mijn vrouw (die zich dus tóch wel eens schijnt te vervelen) aan hare berekening, uitwerking, overdenking. En ga uit...Een kar met zware steenen gaat langzaam voorbij, getrokken door, ach, zoo een arm, oud, moê, lief, geduldig paard...En de karrevoerder over de steenen gestrekt als over een rotsachtigen divan, in eens, met een vloek, een flinke!, slingert de zweep, waarmeê hij klakte, in het heelal...
De zweep valt op het trottoir, bijna voor mijn voeten.
Ik zie verontwaardigd op en misschien nog meer verwonderd. En omdat ik zie, dat de karrevoerder moeizaam van zijn steenen- | |
| |
kar poogt te klimmen om zijn zweep terug te erlangen, raap ik den zweep op, en nader zijn kar en vraag hem:
- Wat bezielt je? Om je zweep zoo weg te slingeren??
- Dank je, meneer, je bent vriendelijk, hoor, om me mijn zweep weêr te geven...Wat me bezielt? Wil ik het je zeggen? Wel nu dan, hoor: ik verd...òm me!
Hij zeide het in het Fransch, met een héel expressief woord.
Want van af een Duitschen minister tot een Franschen karrevoerder...allen, allen, allen, wij armen, voelen over ons schemeren en schaduwen den grijzen schemer der wade, die met armen wijd, wijd-uit, het grauwe wereldspook uitspant boven onze, het Raadsel nooit doorziende, doelloosheid... |
|