Er was wel eens poëzie in Kerstmis - als het sneeuwde en vroor in Holland en een glinsterende, tintelende Kerstboom verblijdde mijn kinderoogen...Wat is dàt làng geleden! Er was wel eens poëzie in Oude-Jaar, aan een lange tafel, met champagne, en glazen, die klonken tusschen heilwenschende familie-leden en vrienden...!
Wat is dat làng geleden...!
Wie zijn die schimmen, die verrijzen, daar in den schemerschijn der omkapte lampen, die tusschen de schaduwen der meubelen uit treden, half belicht door de afglansingen der kleine, dansende vurefeeën over mijn houtvuur...
Het zijn de schimmen der Dooden...Het zijn de schimmen van mijn grijzen Vader, van mijn aanbeden Moeder; het zijn de schimmen van zuster, broêr en vriend...En tusschen hunne schimmen zijn het de bleeke geesten van de Herdenkingen...
Wat vòl is de kamer met geesten en schimmen...
Mijn stille, starende oogen zijn vol tranen en ik voel mij oud en moê en bang.
Ik voel mij bang...
Want nu is het nog zoo lief om mij: er is nog zoo veel liefde rondom mij, zoo veel zachtheid, teederheid, zoo veel innig gevoel...
Maar eenmaal...
Zal ik heelemaal alleen zijn...
Daarvoor...daarvoor ben ik bang...
Eenmaal zal ik waarlijk zijn oud en moê en ziek. En alleen...
Om mij zal iedereen zijn gestorven, die mij nu lief heeft, die nu leeft voor mij en voor wie ik leef...
En ik zal zijn een oude, zieke, verlaten, eenzame man, omringd met enkele boeken, altijd de zelfde, en ik zal huiverig zitten bij een vuur als dit, en mijne kamer zal dan, o, overvol zijn van schimmen en geesten en schaduwen en spoken, op een laatste nacht als deze...
Het zal zijn, ergens in Italië...
Het zal zijn, ergens, in het land, dat ik lief heb als geen land.