Zoodra Alexandros, tusschen het heftig rumoer, zijn rede besloten had, rezen de Lakedaimonische afgezanten, die de raadsvergadering bijwoonden, als een man op, waardig en verontwaardigd. Hun woordvoerder sprak:
- O Atheners, Sparta vaardigt ons af om u te bidden niets te ondernemen ten nadeele van Hellas. Niet het oor te leenen aan Xerxes' voorslag. Een bondgenootschap met Perzië zoû een schande zijn! Gij hebt den oorlog gewild tegen Sparta's wil...
Rumoer gonsde op. Sparta had wèl den oorlog gewild, riepen stemmen; de Atheners riepen om stilte.
De Spartaansche woordvoerder ging voort:
- De oorlog was eerst slechts uw zaak...
Tegenwerpend rumoer...
- Nu is de oorlog ons aller belang...
Gejuich, blijdschap als van uitgelaten scholieren.
- Zoudt ge, na de oorzaak geweest te zijn dezer rampen...
Heftige weêrstreving tusschen het volk; gesis om stilte...
- Nu Hellas willen zien buigen onder het Perziesch juk, gij Atheners, die steeds waart de verdedigers van der volkeren vrijheid?
Een immens gejuich, een immense schreeuw uit duizend monden tegen de tyrannie, tegen de overweldiging, tegen wie de wereldalmacht wenschte voor zich alleen.
De Spartaan had gewonnen. Hij vervolgde in nieuwe, frissche stilte, met zachte stem:
- Atheners, wij lijden meê het leed, dat gij leedt. Uwe huizen liggen in puin. Twee jaren oogsttet gij niet. Gevoelig aan uwe weeën bieden wij aan te voeden uwe grijsaards en vrouwen en kinderen. Laat u niet overhalen, smeeken wij u, door Alexandros' fleemtaal. Hij is een tyran, slaaf van een tyran. Weest wijs: vertrouwt den Barbaar niet, die is onvertrouwbaar, altijd!
Toen antwoordden de Atheners, bij monde huns woordvoerders, Alexandros:
- Het is onnoodig met pochende redenen, o Alexandros, zoon van Amyntas, der Meden macht op te blazen: wij weten als gij, dat grooter hun leger is dan het onze. Maar wij zullen, blakend