Xerxes
(1993)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| |
- Artaynta, zeide Xerxes. Noem mij wat je hebben wilt en een kostbaar geschenk zal ik je geven. Artaynta wist reeds lang wat zij vragen wilde. - Zult ge mij toe staan wat ik u noem, o mijn oom en Vorst? glimlachte Artaynta in al het besef harer bekoorlijkheid. - Ik zweer het bij den oppersten God der Perzen, zeide Xerxes. Het was die onvoorzichtige eed, die Perzische koningen wel eens zwoeren en waarvan zij zich moeilijk los konden maken, als de eed bezwaren mede bracht. Artaynta, hare handjes nog in Xerxes' handen, dacht, als een echte Perzische prinses, die in het vrouwenvertrek tusschen veel intrigues was opgegroeid, aan hare toekomst. Er waren zoo heel veel nichtjes om haar heen, dat zij voor die toekomst wel eens bezorgd was, te gelijk met hare moeder, Artaxixa, zij, die zoo uitmuntte in het maken van marmelade. - Dan wil ik de vrouw worden, o Vorst en Koning, zeide Artaynta betooverend behaagziek; van uw zoon, Dareios. Dan wil ik uw schoondochter worden, o Xerxes, en de kroonprinses van Perzië. Xerxes fronste de brauwen. Hij was teleur gesteld, dat Artaynta in dit oogenblik der belooningen, dat volgde na weken van willige overgave, vooral dacht de vrouw van zijn zoon te worden. - Dareios is nog heel jong, zeide Xerxes; en hij is eigenlijk bestemd om tot eerste vrouw te nemen... ik weet werkelijk niet wie van je nichtjes, Artaynta. - Ik weet het wèl, zeide Artaynta schalk. Maar ik wil Dareios' eerste vrouw worden. Ik wil later koningin worden. - Dat gaat niet, Artaynta. - Dat gaat wèl, dwong Artaynta. Ik wil Dareios' eerste vrouw worden. - Misschien kan hij je als tweede vrouw nemen... - Neen, neen, dwong Artaynta. Ik wil de koningin worden. - Je kan trouwen met Artaxerxes, Artaynta, poogde Xerxes te sussen. - Ik wil niet, dwong Artaynta. Artaxerxes is nog een kind. Da- | |
[pagina 161]
| |
reios scheelt maar een paar jaar met mij. Ik wil trouwen met mijn neef Dareios en koningin worden van Perzië. Oom en Vorst, je hebt gezworen mijn verlangen toe te staan. - Eigenlijk is het niet zóó onbescheiden, moest Xerxes toe geven. Goed, Artaynta, we zullen maken, dat je de eerste vrouw van Dareios wordt... - En dat ik koningin van Perzië word, later... - Later, ja later, Artaynta... - En dan wil ik nóg iets, zeide Artaynta, die nu eigenlijk aankwam met haar voornaamsten wensch. - Wat dan nog meer, Artaynta...? vroeg Xerxes, een beetje bang. Artaynta, liefjes, behaagziek, maakte hare handjes los uit de handen van Xerxes. Zij week achter-uit, als bereidde zij zich voor tot een dans, maar zij danste niet. Achter-uit wijkende, bereikte zij den zetel, waarover de prachtige mantel lag uit gespreid, de mantel, dien Amestris had geweven Xerxes. En toen zeide Artaynta, haar handje uitstrekkende naar den mantel: - Ik wil dezen mantel. Xerxes schrikte hevig op. Maar Artaynta had zich reeds den Medischen mantel om geslagen. Het scharlaken purper met zwartblauwen, breeden rand en geheel overtogen met gouden weêrglans kleedde haar, of zij reeds koningin van Perzië was. Xerxes was in één beweging op gestaan. - Dat kàn niet, Artaynta! riep Xerxes boos. - Jawel! dwong Artaynta en hulde zich in den mantel en bezag zich in den glanzenden spiegelwand zoo als Xerxes zelve er zich in had bezien: zij wendde zich en wendde zich... - Het kan werkelijk niet, Artaynta! herhaalde Xerxes, rood van toorn. Het is de mantel, die Amestris mij weefde gedurende den oorlog. Ik kan je den mantel niet afstaan. - Ik wil dezen mantel, dwong Artaynta en bezag zich. Ik heb hem tante Amestris zien weven: ik weet er alles van. Hij is niet zoo heel mooi geweven: er zijn fouten in. Kijk hier, in den rand... | |
[pagina 162]
| |
Maar ik wil hem toch hebben. Ik geef den mantel niet terug, oom Xerxes. Ik hoû den mantel: hij is van mij nu... - Heusch, Artaynta... - Je hebt me gezworen, me toe te staan wat ik vroeg, oom Xerxes... - Ja, maar je vraagt... - Ik vraag niet veel. Ik vraag Dareios' eerste vrouw te worden en koningin van Perzië, later. En ik vraag dezen mantel: hij is niet eens zoo heel mooi geweven. Xerxes, wanhopig, balde de vuisten, overmeesterde zich, wilde overreden. - Artaynta, zeide hij zachter, innemend, toch hoog, toch vorstelijk, zoo als een vorstelijke minnaar hoog en innemend moet zijn tegen zijne nieuwe, jeugdige favorite. Artaynta, het kàn niet. Heusch, lief kind, het kàn niet. Vraag mij iets anders. - Ik wil niet. - Vraag mij eenige steden, in bezit. - Ik wil geen steden, zeide Artaynta. Ik wil den mantel. - Vraag mij goud, goud, zoo veel als je wilt. - Maar ik wil geen goud: ik heb goud genoeg en als ik koningin van Perzië ben, krijg ik alle goud, dat er op de wereld is. - Vraag mij dan een leger, Artaynta. Artaynta, een leger is de grootste gift, die de Perzische koning geven kan. Een leger, dat je zèlve kunt commandeeren... - Ik wil geen leger commandeeren, zei Artaynta. Ik wil dezen mantel! Ik wil dezen mantel! Je hebt me den mantel beloofd, oom Xerxes; je moet me den mantel geven! Anders breek je je koninklijk woord. En vertel ik alles... aan vader, vertel ik Masistes, dat Xerxes zijn koninklijk woord brak! Zij had zich eensklaps als een kleine furie, gedrapeerd in den mantel, opgericht. Zij tartte hem. Slavinnen waren de Perzische prinsessen harer vaderen, broeders, ooms, neven, maar zij maakten hèn tot slaaf, zoo zij verkozen. - Maak dan, dat Amestris niet ziet, dat je hem draagt, zei Xerxes, terwijl Artaynta, lachende, weg slipte in het haar zwaar koninklijk omkleedende kleed. | |
[pagina 163]
| |
Zij droeg de eerste dagen den mantel alleen voor haar eigen spiegel, bewonderde er zich mede in verschillende houdingen van aanstaande koningin van Perzië. Om haar bewonderden haar heur slavinnen. Toen, omdat de mantel zoo goed haar stond, werd zij driester. Zij waagde er zich mede buiten in de portieken. Hare moeder, Artaxixa, waarschuwde haar. De koningin-weduwen Faidyma en Parmis zagen er haar mede pronkende wandelen in het palmenbosch van het park. De praatjes gingen nu in het vrouwenvertrek gefluisterd van de een tot de ander, tusschen de vele prinsessen, de bijvrouwen, de slavinnen... Artaynta was de favorite van den Basileus en zij droeg den mantel, dien Amestris durende den oorlog geweven had voor Xerxes! Niet iedereen wilde gelooven: glurende kwamen de vrouwen kijken, om de zuilen heen. Eindelijk zag haar ook Amestris. Amestris was woedend, zij krabde zich van woede en ranselde met zweepen hare vrouwen. Er was in het vrouwenhof een hevige emotie, die verdrong de rouwaandoeningen om de gesneuvelde broeders, zwagers, neven, mannen ook, die verdrong ook de geheele emotie om den noodlottigen oorlog. De oorlog was zoo ver geschied, ginds, heelemaal in ‘Europa’: de mantel, hier in ‘Azië’, in Suza, het favorite-schap van Artaynta, dat alles was eigenlijk veel interessanter dan die oorlog in ‘Europa’, dan die ‘Ioniërs’ en dan Athene. De mantel, die was het, waarover alle vrouwemonden fluisterden, terwijl iedereen zag, dat Amestris woedend was en met zelf-gekrabde wangen liep. En er was groote nieuwsgierigheid, wat Amestris doen zoû... Het scheen, zij zoû niets doen. Tot de verjaardag van Xerxes naderde. Die dag was groot feest in de stad en het paleis. Het is de ‘tycta’, als de Perzen zeggen of het ‘Volmaakte Feest’. Dagen van te voren zijn in de keukens de koks bezig met de immense pasteien en zoete geleie-taarten, en bakken de bakkers de duizenden broodjes in gewijde en symbolische vormen en de suikerbakkers bakken hun suikerwerk in die zelfde vormen. De zoete palmenwijnen worden gekruid en vermengd met myrica-honig... Dien dag zelven, na offers den goden gebracht en tusschen zang, spel, dans, heeft plaats de wijding van het hoofd des Ko- | |
[pagina 164]
| |
nings. De priesters zalven den Koning voorhoofd, kruin, slapen: de geuren druipen hem af van het blauwzwarte haar en langs den blauwzwarten baard. Door de geheele zaal geuren de zwoele oliën. Xerxes had Artaynta voor dien dag den mantel terug gevraagd; hij zat, in den mantel omplooid, terwijl de priester hem zalfde. Toen at hij, alleen, op een verhevenheid, gediend door zijn naaste bloedverwanten: het was één glans van goud van alles waaruit hij at en dronk op het goud geweven tafellaken met de gouden franjes, die sleepten over de treden. En geheel het hof aanzag den Koning en het volk aanzag hem, van verre: het verdrong zich daar ginds achter de marmeren balustraden, om een glimp te pakken van al het geschitter en van de heiligheid van het vorstelijk banket. Toen de Koning in statie gegeten had en gedronken, ieder gebaar een zwierige ceremonie, die Xerxes met bevalligheid en koninklijk bewustzijn volbracht, naderde het oogenblik, dat hij de geschenken zoû geven, aan alle de zijnen, aan geheel het hof, aan het volk. En dat hij toe zoû staan wat men hem vroeg. Het was voor den vrager wel gevaarlijk onbescheiden te zijn, maar tevens was de wet van het koninklijk huis, dat de Koning niet weigeren mocht. Omdat Atossa de plechtigheid niet bijwoonde om hare jaren, trad de koningin het eerste voor. De Koning rees op, gratie-vol, voelende aller oogen op zich en vroeg Amestris wat zij verlangde. - O, hooge Despoot, zeide Amestris; uw slavin vraagt u... den mantel terug... Xerxes schrikte. Maar er was niet te weigeren: hofbeambten ontdeden Xerxes van den mantel en naderden er mede Amestris. Terwijl zij Amestris het zware kleed over de schouders hingen, voltooide Amestris: - En Artaynta. Nu verbleekte Xerxes en hij sidderde en was woedend te gelijker tijd. Wat de koningin ook later zoû wedervaren voor haar onbe- | |
[pagina 165]
| |
scheidenheid, er was niet te weigeren. Tusschen de prinsessen gaf Artaynta een kreet van afgrijzen, maar er was niet te weigeren. Zij werd der koningin toe gevoerd en deze verwijderde zich, bevelende Artaynta achter haar mede te voeren. Het was een schandaal, maar Amestris had zich gewroken. Het volk, daar ginds, zoo ver, begreep niet, zag openmonds al het schitterende pralen aan. Maar tusschen de zwagers, broeders, neven, tusschen al de prinsessen en de vrouwen, tusschen alle de duizenden van het hof was het stemmenrumoer. De belanghebbenden vergaten er om gunsten en geschenken te vragen... - Wat wil Amestris met mijn dochter, o Vorst en broeder? vroeg Masistes, Artaynta's vader. Xerxes, mantelloos, maar nog waardig, zeide iets... Het was niet verstaanbaar. Er was een algemeene verwarring. In de zuilengangen klakten woedende zweepen. Een pasteibakkersjongen, met rieten schalen vól gebak en suikerwerk, werd onder den voet geloopen... Het was een schandaal, vonden de koningin-weduwen en Artazostra, de vrouw van Mardonios. De portieken zwermden vol vrouwen en vol woordengezwatel. Er waren heftige commentaren en nieuwsgierigheid wat Amestris met Artaynta zoû doen. Er was afkeuring, dat de koningin zulk een feestdag, de dag van het ‘Volmaakte Feest’ bedierf, door zulk een schandaal te maken. Want een schandaal was het en dat juist, terwijl er zoo veel heerlijk gebak en suikerwerk was bereid... Intusschen was Artaynta achter Amestris tusschen wachten en een zwerm van eunuchen, slavinnen in het vrouwenvertrek gekomen. En Amestris, die tot nog toe hare stille razernij had kunnen bemeesteren, wendde zich woedend om en balde de vuisten: wreed en vreeslijk stond zij voor Artaynta, die was neêr gevallen op de knieën, smeekend. - Genade, genade! riep Artaynta, de handen heffende. Koningin, vorstelijke tante, genade! - Nu ben je van mij! riep Amestris, terwijl het schuim van wreedheid, als in een komenden wellust, haar siste tusschen de | |
[pagina 166]
| |
geklemde tanden. Nu ben je van mij! Eunuch, roep de beulen hier! Zij is van mij, die slet, ze is mijn slavin: de Koning heeft haar mij gegeven! Ik zal haar de borsten laten afkappen en die voor de honden gooien! - Genade, genade! schreeuwde radeloos Artaynta's rillende stem en zij wrong zich over den grond, aan Amestris' voet. - Ik zal haar den neus àf laten hakken! - Genade!!! - De ooren!! De tong laten uit rukken!! - Genade!! - De lippen laten afsnijden! Artaynta riep niet meer om genade. Maar zij schreeuwde, zij schreeuwde dol, zij schreeuwde met krankzinnig puilende oogen. Zij leed reeds, om haar angst, den gruwel, dien gruwel, die wel eens gebeurde om ijverzucht en haat, in de Perzische vrouwenvertrekken, dien gruwel, dien zij wel eens gezien had, dat geschiedde aan bijvrouw of aan slavin, maar nimmer nog aan een koninklijke prinses. De zweep regeerde immer, maar als de zweep te zwak scheen om te tuchtigen of te wreken, kwam de beul met zijn bijlen en scharen en tangen. Er was een ruischen van stijgende ontzetting onder de op elkaâr dringende vrouwen, die met de eunuchen zich verdrongen tusschen de zuilen en aan de deuren. Vooral toen de beul verscheen met zijn helpers en zij waren allen in feestgewaad omdat het de Volmaakte Feestdag was, de dag van des Konings jaardag en heilige zalving... Op het zelfde oogenblik verscheen aan de deur, die naar de vertrekken der koningin-weduwen leidde, Atossa. Zij was heel oud, hare violette sluiers hingen moê en dicht als spinrag op spinrag en om hare takkige leden en om hare grijze haren en om haar gerimpelde trekken. In hare bevende, magere hand hing de zweep, die zij steeds droeg, maar die zij zoo moeizaam meer richten kon omdat hare jichtige spieren weigerden... Maar zij was zeer indrukwekkend, met de toe geknepen oogen, terwijl zij verscheen tusschen de andere koningin-weduwen, Artystona, Parmys, Faidyma, die haar hadden gewaarschuwd. Tusschen haar al- | |
[pagina 167]
| |
len had zij het grootste gezag en de vrouwen huiverden meer voor haar dan voor den Koning zelven. - Wat is hier te doen? vroeg zij met koele stem. Amestris stond hoog, een furie gelijk. - Moederlijkheid! riep zij. De Basileus heeft mij die slet gegeven om met haar te doen als ik wil! Die slet, die pronkt met den mantel, dien ik weefde voor mijn Gemaal! Ik zal haar de lippen laten afsnijden, de tong laten uitrukken, de ooren en den neus laten afhakken en ik zal haar de borsten laten afkappen en die voor de honden gooien! - Grootmoederlijkheid! gilde Artaynta en kroop over den grond naar Atossa. Genade! Genade!! Maar Artaxixa, hare moeder, was met Artazostra, Mardonios' vrouw, in heftige beroering binnen gekomen. Zij hadden Xerxes gesmeekt om genade voor Artaynta: Xerxes had gezegd, dat hij er niets aan kon doen en de geschenken en gunsten uit moest deelen aan zijn kapiteinen en hofbeambten... Een zweepslag echter cirkelde als een slang door de lucht. De riemen ranselden neêr over Artaynta's rug en Atossa had goed geraakt. Het meisje schreeuwde van pijn, wat bloed purperde over haar nek. - Weg!! riep Atossa razend. Hoor je me?! Weg! Naar binnen, naar je kamer! Teef!! En de oude vrouw hief nogmaals de zweep, maar miste doel: de zweep viel haar uit de handen; slavinnen grepen die om strijd, boden de zweep krimpende en kruipende aan in geheven palmen. Maar het was de genade, die de oude vrouw verleende, zij heerscheresse, almachtig, in het vrouwenhof, zij, de dochter van Kyros; zij, om wie zich reeds de legende weefde van eerbied en huiveringwekkendheid. En Artaxixa rukte hare dochter op, hare slavinnen stortten toe en een derde zweepslier wees de schuldige maar wie genade verleend werd, den weg: - Naar je kamer! Artaynta, tusschen de vrouwen, vluchtte. Maar Amestris schreeuwde, of een prooi aan de bloeddorst van een dier ontsnapte. | |
[pagina 168]
| |
- De Basileus heeft mij haar gegeven! riep zij razend in Atossa's gezicht. De zweep spiraalde omhoog. De zweep krinkelde als een slang door de lucht. De zweep dreigde Amestris, de koningin van Perzië, en uit de geknepen oogen van de almachtige Moederlijkheid flitste de woede en flitste het onaantastbare gezag. Amestris schreeuwde naar de zuilen op, om hare fnuiking. Hare handen krampten van woede, zij schreeuwde door en hikte in hysterische machteloosheid hare haar verstikkende snikken uit. - Naar haar kamer, met de koningin! ziedde het tusschen Atossa's oude, dunne rimpellippen. Naar haar kamer! Ik heersch hier: ik, ik! Alles beefde. Amestris gehoorzaamde. Hare slavinnen omringden haar steunende, terwijl zij met de vuisten sloeg en zich wrong als een overmeesterd wild dier: de eunuchen omringden haar, beurden eerbiedig voorhangen op voor deuren. Atossa had een langzamen ommeblik van hare steeds pijnlijke, om ouderdom en ziekte geknepen oogen in verwrongen gelaat. Alles zweeg. Geen stem geluidde, geen woord ritselde tusschen de roerlooze, op elkaâr gepakte vrouwen: prinsessen, bijvrouwen, slavinnen. Toen wendde Atossa zich langzaam om... Zij verwijderde zich met de andere koningin-weduwen van Dareios: Artystona, Parmys, Faidyma. Om Artaxixa en Artazostra zwatelden dadelijk, in een nu niet meer bedwingbaar geruisch, de honderden vrouwestemmen. - Ze heeft juist wat ze verdient! meende Artaxixa's moeder, op hare dochter doelende. Er was heftige commentaar. Maar uit de portieken zwoelde het zoet lekker ruikend naar binnen, van de taarten en al het symbolische suikerwerk, gebakken voor het ‘Volmaakte Feest’. - Toch is dat geen reden, meende Artaxixa na; om zoo veel lekkers niet aan te roeren! Allen waren het met haar eens. De stoet der slavinnen, die op bladen van riet het suikerwerk en de taarten brachten, vloeide binnen, plechtig bijna, met godsdienstige wijding, in hiëratische | |
[pagina 169]
| |
houdingen beurende boven hare hoofden en voor hare boezems de heerlijk riekende snoeperijen... - Wij zullen er Amestris van zenden, zeide Artaxixa. - En Artaynta, zeide Artazostra, met medegevoel. - En aan de koningin-weduwen, gonsde het heftig omrond. Artaxixa en Artazostra kozen her en der uit de heerlijkheden en vol wijding begaven slavinnen zich met bladen-vol naar de koningin-weduwen. Naar Amestris. En ook naar Artaynta, die arme. Dien avond verliep het Volmaakte Feest of er niets was gebeurd. |
|