Toen - en de voorzichtige riemen klotsten nauwlijks het schuimelende water op - bewoog de Oostelijke vleugel van de Perzische vloot van den Peiraieus achter het eiland Psyttaleia tot naar kaap Kinosura toe. De zilveren waterstralen droppelden in een zelfde, bijna Lydische maat en melodie van de riemen af, of dit niets met oorlog te maken zoû hebben. Er was een stemlooze stilte, om de kommando's gefluisterd. Na de bevallige manoeuvre, die alleen de starren zagen, lag de zeeëngte van Salamis geblokkeerd in het Oosten. En dreven, zoo dicht mogelijk langs de kust, zoo ver mogelijk uit het gezicht der evenwijdig aan hun koers liggende Grieksche schepen, de andere talrijke Perzische triremen de zeeëngte in, in een fantastiesch voort-bewegen vol lichtheid en ijlheid, als iets van muziek en rythme, dat zoo was om de nacht, om de stilte en om de schoonheid van het in lijnen steeds verglijdende, nachtblauwe, zeeviolette landschap met de amethysten, starbelichte rotsen en riffen...
De kleine Grieksche vloot, die nog dacht te zullen vluchten dien morgen, lag ingesloten tusschen de beide machtige flanken van de Perzische vloot.
Themistokles, op den uitkijk op zijn schip, in de nacht, turende in de kristallijnen stilte van de blauwe nacht, zocht te zien wat hij ried, dat geschiedde op zijn raad van sluw schijnverraad: hij glimlachte...