XXX
Xerxes ging op weg naar Athene...
Maar hij zond een legerafdeeling rechts naar Delfi. Hij had gaarne zelve naar Delfi eerst willen gaan. Maar hij was bang voor Delfi, een huiver omving hem alleen bij de gedachte aan het Orakel en met een zijlinkschen blik, rechts, naar den Parnassos, dien heiligen berg, waarboven Foibos-Apolloon troonde en langs wiens flanken de Muzen dansten in koren en reien over de dan bloemwelige vlakten, maakte Xerxes zich op naar Athene...
Langs den Kefissos, brandden de steden: Drymos, Elatea, Hyampolis, Parapotamië; de tempels gingen in vuur op; de Apolloon-tempel van Abes werd geplunderd. Dit gebeurde niet altijd op bevel van Xerxes, maar het gebeurde, zoo niet om Xerxes' bevel, toch om de fakkels des Oorlogs en om de hebzucht der Barbaren. Langs den weg lagen de verkrachte vrouwen, stervende; de afgrijselijkheid van het meêdoogenloos overwonnen en vertrapte land, waarover de horden stuwden, bleef alleen achter in die mythiesch heilige dreven, waarover des overwinnaars voet had gedreund en de goden schenen te zwijgen.
De Delfiërs - toen het Orakel op hun vraag, of zij de heilige Schatten des Tempels zouden begraven of weg voeren, hooghartig onduidelijk geantwoord had - zonden hunne vrouwen en kinderen in Achaïa, naar Korinthe, vluchtten zelve de flanken van den Parnassos op of naar Amfissa...
Zestig mannen slechts bleven, tempeldienaars, rondom den Profeet, Akeratos, die de in vervoering gestamelde orakelspreuken der Pythia gewoon was te duiden.
Er dreef die nacht, toen de Perzische legerafdeeling naderde de heilige stad, een lage, zwarte lucht vol wolken. Onder de vroege, vreemde duisternis naderden de Perzische roovers. Weêrstand ontmoetten zij niet maar velen wenschten niet tot dit werk te zijn verkozen. Zij herinnerden zich, dat Foibos-Apolloon misschien wel de zelfde kon zijn als Ormoezd, al was de een een god der Grieken, de andere een god der Perzen. En er was boosheid, er was