XXVI
Dien dag, die de laatste zoû zijn, verzamelde Leonidas rondom zich zijn driehonderd Lakedaimoniërs, en tevens de Thebanen, de gijzelaars - die van Thebe waren wel Persgezind - en tevens de Thespiërs: rondom hun aanvoerder, Demofilos, zoon van Diadromos, verklaarden de Thespiërs met Leonidas te zullen sterven.
- Heilige vader, zeide Leonidas tot den waarzegger, die hem de onvermijdelijkheid had voorspeld uit der offeren ingewand; ga heen, het is nog tijd.
- Leonidas, antwoordde Megistias; zoo ik mijn eenigen zoon reeds heette te wijken, is dit reeds vaderlijke lafheid... Hij was nog zoo jeugdig, bijna een knaap: ik beval hem te gaan en hij ging. Maar ik blijf.
- Zoo zetten wij ons aan ons doodenmaal, zeide Leonidas. Eet, vrienden, dezen middag, met de gedachte, dat gij heden avond in Pluto's paleis avondmaalt...
En allen zetten zich, hier en daar, op de rotsen en in het gras en aten.
Boven op den berg, waar Xerxes die nacht met de Onsterflijken had gekampeerd, volvoerde de Koning der Koningen dien morgen met zwier de vereischte plengingen aan de Zon. Tusschen de Magiërs, waren zijne bewegingen met amfoor en beker plechtig godsdienstig en indrukwekkend: Xerxes kon met majesteit dergelijke ceremonie verrichten. Toen stegen de Perzen den berg af, tienduizenden van hen, in breeden kring, van omsingeling der Thermopylai. De verrader, Efialtes, geleidde hen. En de onderofficieren, met de geeselzweepen in de vuist, joegen de, het gerotste afdalende, soldaten voor zich uit. Tot nog toe had de versterkte muur bij de poort de Lakedaimoniërs beschermen kunnen, maar nu de Perzen van alle zijden de rotsen af tuimelden, drongen Leonidas en de zijnen naar het breedste gedeelte van den doortocht. Daar wachtten zij de Perzen af, den dood voor oogen maar onverschrokken, om de idee en den roem, die voor hen glansden. Zij wilden zoo duur mogelijk verkoopen hun leven èn