pleegd in den aanvang van dezen oorlog, had zij gezegd in hexametrische verzen:
Burgers van 't wijd gebouwde Sparta, vernield wordt uw haardsteê Door Perseus' kroost, tenzij bejammere Lakedaimonië
Wie over haar heerscht, uit Herakles' bloed geboortig...
Kort geleden was Leonidas koning van Sparta geworden. Zijn beide oudere broeders waren gestorven; nooit had hij gedacht, dat hem de kroon toe zoû vallen. Nauwelijks enkele weken was die kroon de zijne. Hij dacht na over zijn kort koningschap en dat hij zoû sterven, strijdende. Hij dacht na over zijne jonge vrouw, die was Gorgô, de dochter zijns gestorven broeders Kleomenes. Hij dacht aan zijn jongen zoon. Hij dacht er aan, dat de driehonderd, die om hem gebleven waren, allen in den bloei van mannelijken leeftijd, vrouwen en kinderen hadden in Sparta gelaten. Maar de weemoed om dit alles was weinig in Leonidas' ziel. Meer was in hem de rustige verwachting, als een stil enthoeziasme, te zullen strijden en sterven voor zijn land met alle die dapperen rondom zich, te zullen zijn rijk aan roem voor eeuwig. Rondom zijn effen, nadenkend voorhoofd, met dien eenen rimpel van mannelijkheid gegroefd over de effene blankte er van, hoorde hij de wapperende wieken der wijd uitgewiekte Nikè's, voelde hij den zwellenden wind harer wijde, woelende waden, zag hij de witte maagdenarmen der zegegodinnen zich strekken en hare vingers hem toe reiken de kransen en takken van myrten en lauwerieren. Tusschen de steile rotsen, waar nu tusschen gleed de zon van den noodlotsdag, die de eerste zoû zijn dier noodlotsdagen, nevelden de witte vizioenen als met goud gepoeierde zonnestof om Leonidas, den peinzenden heros...