Xerxes
(1993)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
XIVHet was als een stroom, die aanzwelt en met zich mede voert alle wateren, die hij op zijn weg ontmoet. Zoo was Xerxes' leger. Want toen Xerxes Doriskos verliet, beval hij alle Thrakische volkeren - zij waren hem onderworpen sedert Mardonios, vóor Marathoon, hen aan Perzië onderworpen had - mede ten oorlog te tijgen. Zij gehoorzaamden. Toen de troepen tusschen Mesambria en Stryma waren, tusschen welke steden de Lisos vloeit, dronken de soldaten den Lisos leêg. Langs de zee geleidden Mardonios en Masistes een derde der troepen; Tritantaichmes en Gergis geleidden meer het binnenland door een tweede derde: de rest volgde in het midden Xerxes. Zij lieten de landen achter dor en verwoest, zoo als zij de rivieren droog achter lieten: de meren van Ismaris en Bistonis bij Dikaia leschten ter nauwernood hun dorst; de Nestosstroom was als een dronk water in de palmen hunner geheven handen en een zout meer, dertig stadiën in omtrek, ter nauwernood een drinkbak voor de muilezelen der bagage. En de Païtiërs, de Kikoniërs, de Bistoniërs, de Sapaiërs, de Dersaïers, de Edoniërs, zij volgden gedwongen, maar ook als laatste uitkomst, het leger des Konings der Koningen. Al ware het alleen om hunne, door dat leger in enkele dagen uitgegeten, steden en afgemaaide landen te verlaten, mede met hunne weg gevoerde kudden. Zij volgden, die volkeren, te land of over zee, met vrouwen en kinderen; zij volgden met al hunne have. Alleen de Satriërs volgden niet. Die waren de nooit bedwongen wilde, woeste Thrakiërs, die van hunne hooge, des winters sneeuwbedekte, altijd woudweelderige bergen, spottend en wijzend, de legers van Xerxes belachten. En de zwellende stroom stroomde steeds Westwaarts. Toen Xerxes aan den Strymon gekomen was, offerden de Magiërs aan den boord van den stroom een tiental witte paarden. De paarden werden geslacht in een kuil, want volgens de rite mag het bloed des offers het zuivere water niet bezoedelen: de Magiërs legden de | |
[pagina 72]
| |
offers over myrte- en lauwertakken en verbrandden ze, met dunne staven woelende in het vuur, plengende melk en olie en honig over de aarde rondom. Al plengende en offerende, zongen zij hunne ‘theogonieën’, die zijn de heilige offerhymnen. De ingewanden der paarden voorspelden geluk. De Strymon, een breede rivier, werd niet uitgedronken. Bruggen, tallooze, lagen er over. De troepen overschreden den Strymon. Ter andere zijde heette het land het Gewest der Negen Wegen. En de Magiërs offerden er wederom, dat goedgunstig de vreemde goden zouden zijn den veldtocht des Konings der Koningen: negen jongelingen en negen maagden, gekozen uit de inboorlingen, werden er levend begraven, ter eere der onderaardsche godheid. Te Akanthos hield Xerxes langere rust: hij had er de blijdschap te hooren, dat het kanaal door den Athos voltooid was maar tevens de groote smart te vernemen, dat Artachaies, de Achaimenide, de reus van vijf koningsellebooglengten min vier duim, met de stem om van te schrikken, die met Bubares het oppertoezicht over het boor- en splijtwerk had gehad, gestorven was na een koliek. - Het is een nationale ramp, zeide Xerxes en schreef bizonder zware rouw voor het leger uit en voor de vloot. Den Akanthiërs beval Xerxes een monument van rotssteen op het graf te richten en Artachaies offeranden te brengen als aan een halfgod. Dat deden zij en riepen, klagende, met de klaagvrouwen, Artachaies aan: - Artachaies! Artachaies! Gedurende Xerxes' verblijf te Akanthos werden alle rijke Akanthiërs geruïneerd door de tafel van den Koning. In wanhoop zochten zij Antipatros, zoon van Orges, den rijksten Thasiër, die te Thasos den Koning had onthaald. - Antipatros! smeekten op het marktplein de rijke, bijna reeds geruïneerde Akanthiërs, tot den Thasiër, nu een der kapiteinen in Xerxes' leger. Antipatros, wij bidden u! Zeg ons toch eens hoeveel heeft het maal gekost, dat gij Xerxes te Thasos aanboodt? | |
[pagina 73]
| |
- Ruim vierhonderd zilveren talenten,Ga naar voetnoot1 zeide Antipatros rustig. Het was een gastmaal, aangeboden uit naam van Thasos' steden op het vasteland. Het was werkelijk wel voldoende, voltooide modest Antipatros. Maar de rampzalige, bijna reeds geruïneerde Akanthiërs, wierpen de armen van wanhoop op. - Vierhonderd zilveren talenten! riepen zij door elkaâr. Daarom is de Koning der Koningen hier niet tevreden! En toch, wij doen wat wij kunnen! Maar iederen dag, Antipatros, iederen dag moeten wij de koninklijke tafel voorzien! Om van het leger en de vloot niet te spreken! Megakreon van Abdera, die van daar het leger had moeten volgen, naderde; hij zeide: - Eerwaarde Akanthiërs, dankt liever den goden, dat de Koning der Koningen niet dineert zoo als hij soupeert en dat alleen één maal op den dag hem genoegt! Maar de rijke Akanthiërs smeekten Antipatros en Megakreon met hen mede te gaan, even buiten de marktplaats, buiten de stad... Daar toonden zij, wat zij gedaan hadden, sedert maanden. Sedert de herauten van Xerxes ‘water en aarde’ waren komen vragen voor hun heer. De immense molensteenen knarsten er, door ezelen en slaven eindeloos rond gedraaid, het graan... In omheiningen was van het schoonste vee verzameld. Het waren parken vol runderen, parken vol geiten en schapen. Er waren vijvers aangelegd voor visch en watergevogelte. Tienduizenden mannen, vrouwen, kinderen onder honderden opzieners waren hier bezig. Goud- en zilversmeden waren steeds bezig nieuw vaatwerk te vervaardigen; timmerlui aanligbedden en zetels. Want zoowel het meubilair als het vaatwerk verdween iedere nacht uit het paleis, waar Xerxes soupeerde. Buiten de stad kampeerde het leger; leger en vlootbemanning van Xerxes waren door de medegedwongen volkeren van Thrakië aangezwollen tot een massa | |
[pagina 74]
| |
van vijf-millioen-drie-en-twintig duizend - en, menzegt - tweehonderd-twintig man. Maar niemand heeft ooit geteld het aantal eunuchen, bijvrouwen, bedgenooten, slavinnen, kinderen, die alle deze millioenen - van veldheeren en prinsen tot soldaten toe - vergezelden. Niemand heeft ooit geteld, na de paarden der cavalerie geteld te hebben, de kameelen, zebra's en lastdieren en de Indische trek-honden, die vóór werden gezonden of volgden. Dat alles at en dronk in het voorbij-gaan en het was dus allerbegrijpelijkst, dat, na den doortocht des legers, de rivieren droog lagen en de rijkste ingezeten waren geruïneerd. Xerxes' leger zoû nu in Thessalië vallen... Xerxes' vloot zoû door den gespleten Athos varen... |
|