moniërs te gelijk verslaan, vooral als zijn onderofficier er met de zweep achter staat! Neen hoor, zelfs al waren ze in aantal aan ons gelijk, dan... Kijk eens mijn leger! Kijk eens mijn vloot!
En Xerxes, met een zwier van de hand, toonde de in stargeschemer zilverig verijlde onoverzienbaarheden.
- Koning, zeide rustig Demaretos; de waarheid te hooren is u niet wel, maar de Spartanen zijn als ik zeide. Recht moet ik hun doen wedervaren al heb ik mijn grieven tegen mijn landgenooten. Zij achtten niet mijne voorrechten, zij belasterden mijne moeder, zij deden mij vluchten en verbanden mij... Uw vader Dareios...
- Ja, mijn onvergetelijke vader, zeide Xerxes nerveus en dacht aan diens mislukten veldtocht tegen Hellas...
- Uw onvergetelijke vader, verbeterde zich Demaretos; ontving mij ontfermingsvol, gaf mij een huis, een Perzische prinses tot vrouw, gaf mij de steden van Pergamos, Teuthranië, Halisarnië. Zoû ik hem en zijn zoon niet dankbaar zijn? Neen, tegen tien mannen kan ik niet vechten. Maar zoo het moest, zoû ik vechten tegen een uwer Onsterflijken. En zoo is het met alle Spartanen. Man tegen man doen zij voor niemand onder; te zamen, zijn zij onoverwinnelijk.
Xerxes haalde de schouders op.
- Wien gehoorzamen zij? vroeg Xerxes.
- De Wet, antwoordde Demaretos.
- De Wet? vroeg Xerxes, verbaasd.
- De Wet, herhaalde Demaretos; die hen verbiedt te vluchten.
Xerxes schaterlachte nerveus.
Toen stond hij op en trok Demaretos mede aan diens mouw. Samen liepen zij tot het uiteinde van het terras. Xerxes keek uit, vèr voor zich, vèr om zich. En nog eens wees de zwier van zijn hand:
- Het is onmogelijk! zeide hij en weêrsprak zijne eigene angsten.
- Heer, dat het worde volgens uw wensch! sprak Demaretos.
Langzaam ging Xerxes terug, naar binnen, zonder meer om te zien naar Demaretos.
En het was Xerxes' eerste slaaplooze nacht.