- Want, Pythios, veel hebt gij mij geschonken maar rechtvaardig wil ik zijn als mijn onvergetelijke vader Dareios, en ik wil u toestaan, wàt gij mij vraagt...
En Xerxes dacht: hij vraagt mij of ik zijn baar geld weêr wensch, een paar duizend zilveren talenten en vier-, of vijf-millioen gouden staters.
Pythios herademde. En hij zeide:
- Basileus, ik heb vijf zonen rondom mijne grijsheid. De krijgsverplichtingen nopen hen u te vergezellen in den veldtocht naar Griekenland. Maar erbarm u over mijn grijze haren. Gun mij mijn oudste; ontsla hem alleen, bid ik Uwe Koninklijkheid, van krijgsverplichting. Duld, dat hij bij mij blijve om mijne goederen te beheeren en neem de vier anderen met u...
De oude Pythios vouwde smeekend de handen, glimlachende om zijn grauwen baard. Hij meende reeds zijn pleit te hebben gewonnen...
Maar Xerxes rees, razend van woede, op. Wat! Geen zilveren talenten of gouden staters!!
- Aterling, die jij bent! riep Xerxes razend uit. Wat! Ik begeef mij naar Griekenland met mijn jonge zonen, broeders, zwagers, neven en jij, die mijn slaaf bent, durft mij spreken van jou zoon? Volgen hadt je mij moeten met heel je huisgezin, je vrouwen en kinderen, alle je slaven, die alle de mijne zijn want wat behoort een mijner onderdanen in het bizonder toe? Leer nu, dat de geest des menschen zetelt, hier, in zijn oor!
En Xerxes, razend, wees in zijn oor.
- Als hij iets aangenaams hoort, raasde Xerxes voort, steeds wijzende in zijn oor; verheugt hij zich en de vreugde verspreidt zich door heel zijn lichaam. Als hij iets onaangenaams hoort - Xerxes' wijsvinger dreigde steeds zich het trommelvlies te doorboren - wordt hij kwaad, nijdig. Ook al gedroeg jij je eerst naar mijn welbehagen, je was toch nooit zoo mild als ik, een Koning, geweest zoû zijn?! Ik ben overtuigd, dat je zilveren talenten verstopt hebt en wie weet hoeveel millioen gouden staters! Toch wil ik, om mijn koninklijke dankbaarheid je te betoonen, je nièt met