De weg naar Sardes gaat over een brug den Maiandros over en langs de stad Kallatebos. Daar weligt vooral de honigindustrie; de confiseurs trekken er uit koren en myrica of tamariskvruchten een honig, zeer fijn en geurig.
Een karavaan van muildieren, beladen met myrica-honig in groote potten en martevanen, was op weg naar Sardes, toen zij langs een immensen plataan kwam. De plataan had reeds zijne nieuwe bladeren ontplooid, die goudig groen als uitgeknipt afstaken tegen de zoelblauwe voorjaarslucht. En met een boozen stap marcheerde een Onsterfelijke, een reus van een kerel, langs den plataanboom over den weg heen en weêr.
De Onsterfelijken waren het keurkorps van de lijfgarde des Konings der Koningen. De Onsterfelijken, onder bevel van Hydarnes, zoon van Hydarnes, waren tien-duizend, keurkrijgsknechten, prachtkerels, prachtiglijk uitgerust en zij werden genaamd de Onsterfelijken omdat zij nooit meer en nooit minder telden dan tien-duizend: sneuvelde er een of werd er een ziek, dan werd zijn plaats dadelijk ingenomen door een aspirant-Onsterfelijke.
De Onsterfelijke, woedend, marcheerde langs den immensen plataanboom, toen de honigkaravaan langzaam langs den stoffigen weg aanbengelde. Er was het zandige, rotsige landschap, er waren de blauwe bergen verglooiende in de verte, de blauwe lucht alom en dan, aan den heirweg, de immense plataan. En er was de woedend op en neêr marcheerende Onsterfelijke.
- Hei! riep de Onsterfelijke tot den aanvoerder der karavaan. Waarheen?
- Naar Sardes! zei de aanvoerder. Naar het Leger! Naar het Hof! Naar den Koning! Met myrica-honig. Staat hier nog altijd een Onsterfelijke bij den plataan?!
- Ik weet niet of hier altijd een Onsterfelijke staat bij den plataan, raasde woedend de garde-soldaat terug; maar ik weet wel, dat ik, Onsterfelijke, hier al dag en nacht en dag sta, bij den plataan, en dat ze mij vergeten af te lossen! Zijn ze gek in Sardes geworden? Vergeten ze me heelemaal? Ik ben doodmoê, ik heb niets gegeten