| |
VI
Intusschen waren in Suza de koninklijke vrouwen achter gebleven. In het koninklijke paleis, dat te gelijker tijd een immense citadel was, maar tevens ook eene aaneenschakeling van hoven, portieken, tuinen, zalen, terrassen, waren de koninklijke vrouwen, met vele bijvrouwen, achter gebleven. Zij waren zeer velen: te zamen rondom de koningin, Amestris, rondom de vier koningin-weduwen van Xerxes' onvergetelijken vader, Dareios, rondom de jongere prinsessen, waren de bijvrouwen en de slavinnen vele duizenden. De opperste der eunuchen wist het aantal precies, de Historie vermeldt het niet.
Het was in het voorjaar en van uit de tuinen woei, vermengd met een zoeten, zwoelen wazem van gelei-inmaak, de geur van de rozen, der Perzische rozen, der groote ròze, de geur van tienduizenden rozen, binnen door de portieken en tot in de groote, open, veelzuilige zaal, waar de koningin Amestris, met de vier koningin-weduwen, met de prinsessen zich ophield. Zij zaten allen in het rond, gehurkt op vierkante divans. De koningin
| |
| |
Amestris, met hare slavinnen, weefde aan het weefgetouw, dat voor haar de glinsterende draden spande van den mantel, dien Amestris Xerxes weefde... Over de koningin zat de oudste koningin-weduwe; dat was Atossa. Een bijna huiverende eerbied was om haar heen, ten minste zoo lang Atossa onder hare neêr gezonken oogleden loerde door het vrouwenvertrek omrond. Zij was zestig jaar en een Perzische koningin-weduwe van zestig jaar is oud. Atossa was de dochter van Kyros: dit alleen was reeds iets zeer eerbiedwekkends. Atossa had geheel den opbloei van het Perzische rijk mede gemaakt: dit was eerbiedwekkend niet alleen maar historiesch eerbiedwekkend. Atossa had drie Perzische koningen tot man gehad: alles wat sedert meer dan een halve eeuw in het paleis te Suza gebeurd was, had zij mede gemaakt; dit was niet alleen eerbied- maar huiverwekkend. Alle intrigue, alle moord, alle geheimenis had zij geweten en het scheen, als zij daar zat, gehurkt op haar divan, over de wevende koningin Amestris, de oude, zwaar amethyst-beringde handen onbewegelijk in den schoot, maar de orientalische oogen geknepen links en rechts langs de zoomen van hare violette sluiers, dat zij spiedde naar nóg meer paleismysterie, bevreesd, dat het nieuwste haar ontgaan zoû... Haar eerste gemaal was Kambyses geweest, haar broeder, dien zij gehuwd had om de wet van het koninklijke huis, die voorschreef, dat de Koning zijne zuster tot koningin verhief aan zijne zijde. En toen Kambyses was omgekomen, toen... had zij - volgens de zede, dat de overwinnende Koning alle de vrouwen zijns voorgangers trouwt - den Valschen Smerdis getrouwd! Dàt was een interessante tijd geweest, voor alle de vrouwen toen in het paleis: de tijd van den Valschen Smerdis, de Magiër, die zich uit gaf voor Kambyses' broeder Smerdis, voor Smerdis, die Kambyses had doen vermoorden! En toen Dareios met de anderen, toen de Zeven Perzen den Valschen Smerdis hadden ontmaskerd, was Atossa de gemalin van den laatsten overwinnaar geworden, van Dareios en nù was zij de koningin-moeder, de moeder van Xerxes, Koning der Koningen... En loerde zij rondom of, in den kring der koninklijke vrouwen, iets van intrigue en geheimenis
| |
| |
zich spon, dat haar ontging omdat zij oud werd...
Achter de wevende koningin - er dreef een eindeloos gemurmel van vrouwestemmen in het rond - fluisterde eene slavin tot een andere, zij beiden bezig met op een spoel het goudgaren voor de koningin te winden:
- Er is een voorspelling, dat Atossa...
- Wat? vroeg de andere.
- Door den Koning zal worden opgegeten...
- Brr! huiverde de slavin en beiden giechelden na.
Maar Atossa had haar naam hooren sissen.
- Wat zegt daar die feeks? riep zij, met schrille, nijdige stem.
- Wie, Dochter van Kyros, Moeder van Xerxes, allerhoogste Moederlijkheid? vroeg Amestris tef zij van haar weefgetouw uitkijkende naar de oude Atossa.
- Daar achter jou, die Sidonische meid en waarom giechelen zij beiden?
- Om niets, Allerhoogste, kalmeerde Amestris en weefde weêr voort; het zijn kinderen, ze lachen als er een vlieg danst om haar neus.
- Hier, allebei! beval Atossa.
En met-een greep zij een zweep, die voor hare knieën op den divan lag, een zweep met amethysten handvat.
De Sidonische en de andere begonnen te grienen, maar Amestris snauwde en beval:
- Gauw, gauw!
Zij kropen, de twee slavinnen, over de middenleêgte der zaal naar den divan van Atossa.
- Leelijkerts, lachbekken, luilakken! schold Atossa en hief de zweep en sloeg.
Hare bevende, oude hand trilde; zij raakte niet of slecht. De twee slavinnen kreten echter jammerende op, vluchtten toen, de eene links, de andere rechts, in rythmische sierlijkheid als van een ballet, weêr achter de koningin.
- Windt de purperen zij, beval Amestris ontevreden.
De slavinnen wonden weêr en giechelden, achter Amestris en
| |
| |
het weefgetouw zich onzichtbaar makende.
Links van Atossa hurkte op een divan Artystona en rechts hurkten op twee andere divans, Faidyma en Parmys. Het waren de drie andere koningin-weduwen, vrouwen van Dareios, Xerxes' onvergetelijken vader. Zij zaten met om zich heen hare slavinnen en een stoet van waschvrouwen bracht juist op dit oogenblik binnen tal van korven, waarin de sluiers van de koninginnen en prinsessen en hare zakdoeken. Naast Parmys zat Artaynta, de jeugdige, zeer schoone dochter van des konings halven broeder Masistes, en naast Artystona zat Artazostra, Xerxes' zuster - maar geen dochter van Atossa - de vrouw van Mardonios, Xerxes' neef.
De vrouwen, die de wasch binnen brachten, wisten niet precies alle familiebetrekkingen onderling van de koninginnen en prinsessen met den Koning en diens broeders en neven. Deze waren ook zóó ingewikkeld en moeilijk te onthouden - omdat broeders mee zusters, neven met nichten en alle hunne kinderen elkander huwden aan het Perzische hof - dat zij voor niemand dan voor de belanghebbenden zelve ooit waren te onthouden. Niemand anders onder het Perzische volk deed er ook moeite toe en de schrijver dezer Annalen raadt ook niemand aan er nog moeite voor te doen.
De slavinnen brachten een grooten korf voor den divan van Atossa.
Atossa loerde in den korf...
En hare eigene slavinnen haalden met voorzichtige vingers de gevouwen en gestreken sluiers er uit en telden ze, terwijl Atossa zelve de waschlijst las:
- Zeven violette sluiers van Egyptische byssos, met goud gestikten zoom, las Atossa voor.
- Hier zijn ze, Allerhoogste, toonde Baktra - dat was de opperste slavin, uit Baktrië zij - de sluiers...
- Drie maal zeven,... ging Atossa voort.
Ook voor de andere koninklijke vrouwen, ook voor de koningin, brachten slavinnen de korven en zochten voor hare meeste- | |
| |
ressen de sluiers en zakdoeken uit, terwijl de meesteressen, gehurkt, van de respectievelijke waschlijsten oplazen...
- Dochter van Kyros, zeide Artystona, die hurkte naast Atossa, maar op eigen divan; is deze zakdoek niet gemerkt met uw koninklijke A?
En zij bood zelve een zakdoek aan de koningin-moeder.
Deze reikte naar den zakdoek: onder den reizenden zakdoek reikten vele slavinnen-handen om den zakdoek de reis van koninginnehand tot koninginnehand te vergemakkelijken, maar het was niet noodig. Atossa had den zakdoek gegrepen en bezag dien.
- Inderdaad, Artystona, grijnsgrimlachte zij nijdig beminnelijk. Maar àltijd die vergissingen...
En de zweep verhief zich en klakkerde door de lucht.
De slavinnen krompen rythmiesch de ruggen en kropen in één... Atossa legde de zweep neêr, plots gekalmeerd.
- Zeven maal zeven sluiers van lijnwaad, voor de nacht, las zij voor.
- Het is ook lastig, voor de waschvrouwen; met al die A's! zeide Artystona.
Zij was zacht en beminnelijk, zij was Dareios' liefste vrouw geweest, vierde in rang; zij was zéer schoon geweest; hij had haar, nog maagd, gehuwd. Hij had haar een gouden beeld gesticht en haar zoon was Gobryas en Gobryas was de vader van Mardonios en haar andere zoon was Arsames en Mardonios was dus de neef van Xerxes en had hem tot den oorlog aangezet en Arsames was, als Mardonios, veldheer en hij voerde de Ethiopiërs aan. En Mardonios was gehuwd met Xerxes' zuster Artazostra, die zat, op haar divan, naast Artystona en was dus hare aangetrouwde kleindochter.
- Grootmoederlijkheid, zeide Artazostra - zij geleek, hoewel aangetrouwd, hare grootmoeder, die, hoewel slechts veertig, niet jong meer was: een Perzische koningin-weduwe is nooit jong - en alle de vorstinnen geleken min of meer op elkaêr -; hier zijn drie zakdoeken van purper van Tyr, en ze zijn met uw grootmoederlijke A gemerkt...
| |
| |
Artystona, eenmaal Dareios' liefste vrouw, nam allerbeminnelijkst de zakdoeken aan uit de reikende handen harer kleindochter. De slavinnen, onder de zakdoeken, schetsten bewegingen van overbodige hulp.
- Wie heeft éen sluier van mij, met een zon er midden op geborduurd? riep de koningin Amestris verstoord, in het rond.
- Heilig! riepen alle de slavinnen en bogen of vielen ter aarde, want het woord ‘zon’ was heilig.
- Ik, vorstelijke tante Amestris! riep de jeugdige Artaynta en zij verliet haar divan en bracht zelve, met hare slavinnetjes als navolgende, navliegende vogeltjes, den zonnesluier aan de koningin.
- Ik merk alléen met mijn zon... riep Amestris.
- Heilig! murmelden de slavinnen: het was als bijengegons in den rozengeur.
- En nóg zijn er altijd vergissingen! ging Amestris door. Artaynta, deze zakdoeken zijn met jou A'tje gemerkt...
- Ja, vorstelijke tante! beaâmde Artaynta en nam het stapeltje aan.
Amestris bekeek haar aandachtig.
- Je wordt mooi, meisje, zei de koningin wat scherp. Je moet niet te mooi worden.
- Neen, vorstelijke tante, lachte Artaynta, die niet begreep; en moeder is mooier dan ik.
- Waarom is je moeder hier niet? vroeg de koningin.
- Ze maakt rozenbottels in, vorstelijke tante.
- Oh! lachte verlekkerd Amestris.
Intusschen zaten Faidyma en Parmys, de twee andere weduwen van Dareios, tweede en derde in rang, rustig hare zakdoeken en sluiers te tellen: er waren geene vergissingen onder: zij merkten met P en F.
Parmys was de dochter van Smerdis, Kambyses' broeder, dien hij had doen vermoorden en Faidyma... Faidyma, de oudste zuster van koningin Amestris, had als Atossa den Valschen Smerdis moeten trouwen en zij deed niets liever dan het verhaal van den Valschen Smerdis vertellen, hoewel iedereen aan het hof het van
| |
| |
buiten kende. Waarom dan ook Amestris, de koningin, die het prettig vond Faidyma te plagen en zóo populair te zijn tusschen alle de mindere vrouwen en alle de slavinnen, nu zij even moê van haar weven was - de wasch werd weg gebracht - uit riep met honigzoet lokkende stem:
- Liefste zuster, vorstelijke Faidyma, oudste zuster, vertel toch eens, bid ik u: hoé is het eigenlijk ontdekt, dat de Valsche Smerdis niet Smerdis was maar een arglistige Magiër?? Ik bid u, oudste dochter van Otanes, die mijn vader is, liefste zuster, vertel ons toch eens duidelijk: hoe is eigenlijk dat toch gebeurd?
En de koningin Amestris wenkte naar de buitengalerijen, ter zijde van haar divan.
Daar zaten en zwermden honderden bijvrouwen en honderden slavinnen omringden haar. Zij weefden, zij sponnen, zij borduurden, zij maakten rozenbottels in. Maar zoodra zij niet bespeurden, dat de koningin Amestris hare zuster, Faidyma, verlokte om weêr het overbekende verhaal te doen, of zij zwermden van alle zijden toe en het was, achter het weefgetouw tot aan de divans van Artazostra en Artaynta een gekrioel van Perzische, Baktrische, Kaspische vrouwekoppen en -kopjes: amberbleeke, theeroosgele gezichten en gezichtjes; blauwzwarte, ondeugende oogen onder zwart aangestreken brauwebogen, stil lachende spottende neusjes en mondjes, zich verdringende ontelbare naast elkaâr. En zelfs de drie andere koningin-weduwen - Parmys, de dochter van den echten Smerdis, Artystona, de liefste vrouw van Dareios en Atossa, de eerbied- en huiverwekkende - gluurden en loerden met stil genot naar hare mede-weduwe, die weêr het verhaal ging doen.
Faidyma begon:
- Heb ik u dat dan niet verteld? Wel, kom dan, ik wil het gaarne doen. Ik, dochter van Otanes, was eene der vrouwen van Kambyses, met Atossa, niet waar, dochter van Kyros?
Atossa knikte zoetsappig toestemmend. Zij genoot wel mede, dat Faidyma er weêr in liep, om voor de honderdste maal het verhaal te doen en hoewel Faidyma jonger was dan zij, oude vrouw, vond zij Faidyma werkelijk half kindsch. Zij zelve was
| |
| |
het heelemaal niet; zij voelde alleen, dat men hàar niet meer inwijdde in de nieuwe paleisintrigues en dat kon zij niet uitstaan. Maar de oude paleisintrigues, ja, die had zij allemaal mede beleefd en ondanks zichzelve, met hare loerende oogen en nijdig grimlachenden mond, hoorde de dochter van Kyros toe.
- Toen Kambyses naar Egypte toog, om het te veroveren... zeurde Faidyma met lijzige stem.
En zij onderbrak zichzelve:
- Hij was dól, hij was half krankzinnig... Hij was wel dol, niet waar, dochter van Kyros?
- Mijn broeder was niet altijd toerekenbaar, mummelde Atossa, die, trots de grap, toch het Verleden voor zich zag rijzen.
- Ja, hij was dol, ging Faidyma voort; want in Memfis heeft hij den Apis uitgelachen en gestoken met zijn dolk, omdat hij beweerde, dat een god nooit een jonge stier kon zijn.
- Hij is gestraft er voor door de goden, mummelde, haars ondanks, Parmys, de derde koningin-weduwe. Op de zelfde plaats, waar hij Apis verwondde, ontviel hem de scheê van zijn zwaard en wondde hij zich doodelijk zijn dij...
- Het was te Ekbatana, mummelde Atossa; en het orakel had hem voorspeld, dat hij te Ekbatana zoû sterven. Maar hij dacht zich Ekbatana in Medië, de stad met de zeven muren, waar hij zijn schatten had achter gelaten; hij dacht er te sterven aan het eind zijner dagen... Hij stierf in Ekbatana in Syrië...
Zij mummelde het onhoorbaar. De dringende vrouwen achter Amestris en haar weefgetouw luisterden in giechel-onderdrukte verkneukeling naar Faidyma; om Atossa, zoo sinister en loerend, zouden zij nooit durven giechelen.
- Nu dan, begon Faidyma weêr; toen Kambyses naar Egypte toog, om het te veroveren... toen kwam de Magiër Patizithes, die in Suza zijn goederen beheerde, op het denkbeeld zijn broêr, die ook Smerdis heette als uw vader, Parmys, gij, dochter van Smerdis...
En Faidyma knikte naar den divan, waar Parmys hurkte in lakonieke houding.
| |
| |
- Ja, mijn vader, Smerdis, dien Kambyses vermoorden liet door Prexaspes, omdat hij van hem gedroomd had, dat hij troonde op zijn eigen troon en dat zijn hoofd reikte tot den hemel... herinnerde zich Parmys.
- Het is hier gebeurd, mummelde Atossa; hier, in het Vrouwenvertrek...
En zij zag voor zich het oude Verleden...
- Toen kwam die Patizithes op het denkbeeld, zeurde Faidyma door; zijn broêr, die bij toeval óok Smerdis heette en zoo leek op Kambyses' broer...
De bijvrouwen achter Amestris en de slavinnen achter de bijvrouwen en Amestris achter het weefgetouw begonnen te krimpen en te kruipen van den giechel en lach.
- Uit te roepen als koning, in Kambyses' plaats... Kambyses was toch zoo ver... En Smerdis, Patizithes' broêr, heette Smerdis als Kambyses' broêr en leek zoo veel op hem... Alleen, hij had geen ooren, die had Kyros, uw groote vader, o Atossa, hem laten afsnijden voor een vergrijp... ja, ik weet heusch niet meer welk vergrijp...
- Arme Faidyma, zeide, ter andere zij van Atossa, tot hare kleindochter Artazostra, Artystona, de liefste vrouw in der tijd van Dareios; zij weet nooit voor welk vergrijp het was... Maar ze moesten zich niet om haar zoo vroolijk maken, Amestris en al de bijvrouwen...
Artazostra echter en de jeugdige Artaynta over haar, wisselden vroolijk blikkende verstandhoudingen en guitige oogtintelingen en mondtrillingen, omdat Faidyma weêr het verhaal deed...
- Maar toen de Valsche Smerdis, ging Faidyma onverstoorbaar voort, zich nóóit zien liet aan de grooten des lands en altijd hier in het paleis verborgen bleef, kwam er achterdocht... En toen was het mijn vader Otanes, die het eerst begon te vermoeden...
Faidyma onderbrak zich, om te snoepen van de ingemaakte rozebottels, die hielden slavinnen, om ter keuring te doen proeven, op groote, ronde, matten bladen aan de koninginnen en de prinsessen voor.
| |
| |
- ...Die het eerst begon te vermoeden, vervolgde Faidyma, kauwende op de rozebottels; dat die zich noemende Smerdis een bedrieger was. En toen deed vader mij naar den Smerdis vragen, met wien ik sliep, op mijn beurt, niet waar Atossa, als gij niet met hem sliept of de andere vrouwen...
Atossa fronste siniester de brauwen. Uit nijdigheid en overgeblevene afgunst had zij wel gaarne een snerpend antwoord gegeven, maar zij genoot stil in zich, met alle de anderen, te veel van het feit, dat Faidyma weêr het verhaal deed. Zoetsappig grijnsde zij dus toestemmend, terwijl haar loerende blik zocht te dringen dóor en ter zij van het weefgetouw, om te weten of daar achter de koningin Amestris en de andere vrouwen nog iets anders uithaalden dan alleen spotten met Faidyma...
- Maar ik had nooit den echten Smerdis gezien, Kambyses' broêr en uw vader, o Parmys...
- Ja, mijn vader, nijdigde Parmys terug; het was een schànde, dat hem Kambyses vermoordde!
- T...t...t...t...! zei Atossa hoog en imperieus. Kambyses was mijn broêr en mijn gemaal, Parmys, vergeet dat niet, bid ik u!
Maar Amestris riep:
- Toe, oudste zuster, ga nu voort, lieve Faidyma; hoe ging het toen verder en wàt deed ook weêr onze vader Otanes u vragen?
- Hij deed mij vragen of ik niet met de andere vrouwen, met u ook, Atossa, zoû kunnen beraadslagen, maar ik zag u nooit - alle de vrouwen had de Valsche Smerdis gescheiden in verschillende vertrekken...
Atossa herinnerde het zich: zij herinnerde, dat zij was als een gevangene geweest, zij, de dochter van Kyros, zij, de zuster en gemalin van Kambyses; zij, die de Valsche Smerdis na Kambyses' dood had genomen tot vrouw met geheel de overige harem; zij herinnerde zich ook de geheime boodschappers van Otanes en hunne listen maar ook de onmogelijkheid voor de opgesloten vrouwen elkander te bereiken, trots alle geïntrigeer der bijvrouwen en slavinnen...
- En toen, zeide Faidyma...
| |
| |
- Nu komt het, verkneukelde Amestris zich.
- Nu komt het, giechelden de vrouwen achter haar.
- Tóen beval mij mijn vader, door den geheimen boodschapper, mij te verzekeren of de Smerdis wel ooren had, want de heusche Smerdis had ooren maar de valsche Smerdis had er geen; Kyros had ze hem laten afsnijden, ik weet heusch niet, voor welk vergrijp...
Op de divans en achter de divans en achter het weefgetouw grinnikte het en giechelde het.
- Het was héel gevaarlijk voor mij, ging onverstoorbaar Faidyma voort; om mij te overtuigen of de Smerdis ooren had. Maar ik heb het gedaan, om te weten of de Smerdis wel Smerdis was. Eens, toen ik weder zijn bed had gedeeld...
Al de vrouwen schoven geheimzinnig nader als om van Faidyma's lippen de belangvolle woorden op te vangen.
- ...Sliep de Smerdis na de liefde in...
- En toen, o zuster?
- En toen, o Faidyma?
- En toen, toen, vorstelijke Faidyma? riepen de bijvrouwen, de koningin...
- Toen tastte ik uit...
Faidyma's handen tastten uit.
- En toen voelde ik... voelde ik... dat de Smerdis... onder zijn lange haren... géen ooren had...
Een uitbarstend vrouwengelach...
Maar dadelijk verstomd...
- Wat is er? vroeg Faidyma verbaasd.
- Niets, oudste zuster, zei Amestris; een van de slavinnen, hier achter, is in de kokende marmelade gevallen.
- Het is een schande, zei Atossa, ontstemd over het te luide gelach. Waar is ze, Amestris? Ik wil haar zien, ik wil haar hebben, hiér!
Amestris gaf snel een bevel.
- Brengt haar hier, gauw! riep Atossa.
Het duurde nog slechts enkele oogenblikken. Buiten, in de
| |
| |
portiek, waar de vrouwen bezig waren met hare cosmetieken, oliën, confituren hadden er een paar snel een groote, koperen ketel uitgestort over een slavin, die zij altijd treiterden. De slavin gaf een gil, om de lauwe, zoete brei, die droop over haar hoofd en leden. Maar de andere vrouwen duwden haar binnen.
- Hier is zij, Allerhoogste! riepen de vrouwen en duwden de rood-overdropen slavin voor Atossa.
De zweep klakkerde door de lucht; de geeselende riemen striemden.
- Moet jij de marmelade bederven? krijschte Atossa en sloeg en sloeg. Aan het kruis, met die stommeling!
De vrouwen duwden de schreeuwende, tegenstrevende slavin de zaal door...
De opperste der eunuchen, Ogoas, verscheen aan de poort der zaal, tusschen de divans van Amestris en Artazostra.
- Koninginnen van Perzië! schrilde zijn stem. Er zijn boodschappers uit Kelainai, van den Koning der Koningen en van de Prinsen der Perzen. Aanschouwt hier den koerier!
En hij wees op een korf, dien torsten twee andere eunuchen.
Het was de Koninklijke Post. Met ceremonie van eunuchen, die kropen, werden aan Atossa en aan Amestris, groote briefrollen en tabletten, goud verzegeld, van Xerxes overhandigd, ook van Masistes, Atossa's tweeden zoon en Amestris' oom, ook van vele neven, achterneven en kleinzonen, die allen bevel voerden in het Perzische leger; aan Artystona wastafelen van hare kleinzonen Mardonios en Arsames - de laatste veldheer over de Ethiopische troepen - aan Parmys, van haar zoon Ariomardes, die bevel voerde over de Moschen; aan Artazostra van haar gemaal, Mardonios; aan Artaynta van haar vader, Masistes. Hare moeder, Artaxixa, kwam, van de inmaak in de portiek, kijken welke brieven er waren voor haar en ook Faidyma kreeg een brief van haar vader, Otanes.
- Is er geen brief van Otanes voor mij, zijne dochter en de koningin? vroeg Amestris verbolgen.
De eunuchen, tusschen alle de brieven, die zij, kruipende van
| |
| |
eerbied over het leêge mozaiek tusschen den cirkel der divans, uitzochten en overreikten, vonden den brief van Otanes aan zijne dochter, de koningin.
Het was een groote ontroering. De koninginnen en prinsessen braken de zegels los en de bijvrouwen en de slavinnen verdrongen zich achter haar, tuk op nieuws. Atossa begon een zin voor te lezen uit den brief van Xerxes, hare bijziende oogen nijpende achter een geslepen beryl, die was haar bril maar slechts voor één oog: zij kneep het andere heelemaal dicht:
- Allerhoogste, vorstelijke moeder, dochter van Kyros, gemalin van mijn onvergetelijken vader Dareios, las Atossa voor; op het punt den schipbrug over den Hellespont over te trekken met onze machtige legers, deel ik, uw zoon, Koning der Koningen, u mede, dat ik gebrek heb aan bijvrouwen en mindere bedgenooten, van wie ons slechts een beperkt aantal hebben gevolgd...
- De Koning schrijft mij het zelfde! riep Amestris, de koningin.
En het kwam uit, in geroep van stemmen om aandacht, dat alle de Perzische veldheeren - hare zonen, broeders, neven, ooms, kleinzonen en achterneven - schreven aan de vier koningin-weduwen en aan de koningin, dat zij niet voldoende bijvrouwen en bedgenooten in het leger hadden meê genomen om den Hellespont over te trekken. Zij schreven dit uit diplomatie. Xerxes schreef het niet alleen aan Amestris, Masistes schreef het aan Artaxixa, Ariomardes schreef het aan Parmys: de mannen schreven het allen hun moeders en vrouwen. Want indien zij alleen aan den oppereunuch hadden bevolen hun bijvrouwen en bedgenooten te zenden vóor zij Sardes verlieten en den Hellespont overstaken, zoû ongetwijfeld een oproer en vrouwenoorlog zijn uitgebroken onder de koninginnen en de prinsessen; nu de Koning en de prinsen aan deze allen meêdeeling deden van het geval en zelfs haar overlieten welke bijvrouwen en bedgenooten zij den eunuch aanbevalen te zenden uit de duizenden vrouwen van het paleis te Suza, nu waren de vorstelijke vrouwen gevleid en ontwapend, hoewel Artaxixa, de zeer mooie moeder van Artaynta, den tip van haar neus rood gefardeerd door de marmelade, wier zoetheid
| |
| |
zij, inmakende, had gewikt en gewogen, uit riep:
- Mijn Masistes heeft nooit bedgenooten genoeg! O Artaynta, mijn dochter, welk een onverzadelijke vader heeft de Zon je gegeven!
- Heilig! riepen de vrouwen.
- En mij, welk een man! Kind, ga nu naar den inmaak! Is dat maar lui hurken op divan zonder je moeder met de rozengelei te helpen?
En zij trok Artaynta den divan af en zette er zichzelve op; Artaynta pruilde, maar was beeldrig mooi; zij verdween pruilende in den portiek; het stoomde naar binnen van rozengeur en zoeten stoofwazem...
Amestris gebood het weefgetouw weg te schuiven.
- Allerhoogste! riep zij eerbiedig Atossa toe. Vindt gij het goed te beraadslagen onder elkaâr welke bijvrouwen en bedgenooten wij kiezen zullen om naar Sardes te zenden voor onze mannen en zonen en neven?
- Roep Ogoas dan midden in den kring.
De koningin wenkte den oppereunuch binnen den kring.
De oppereunuch, achter zich, wenkte nog veertien andere eunuchen den kring in, als hem toekomend gevolg.
Atossa en Amestris zonden alle bijvrouwen en slavinnen weg.
Die bleven tóch gluren en luisteren achter de zuilen der portieken.
De divans, met de vrouwen er op, werden dichter bij elkaâr geschoven. De beraadslaging begon.
|
|