koninklijke, was destijds een andere. Er was in Xerxes' vraag niet anders dan beminnelijk interest.
Pythios nam het ook zoo op en was zelfs blijde om de vraag, die hem van zelve bracht waar hij wezen wilde.
Hij zeide:
- O Koning der Koningen, wat zal ik er om heen draaien door te beweren, dat ik mijne schatten niet zoû hebben geteld? Ik zal u zeggen hoeveel ik bezit, want geteld heb ik ze juist. Dadelijk toen ik vernam, dat gij komen zoudt naar de Grieksche zeeën, heb ik mijne schatten geteld, om ze u te geven, als oorlogsschatting. Ik telde twee-duizend zilveren talenten en, min zeven-duizend, vier millioen gouden staters, die wij Dareiossen of dariken noemen. Ik bied u die schatten aan, voor de oorlogskas, o Despoot!
Xerxes was gevleid en tevreden.
- En gijzelve? vroeg Xerxes. Waarvan zult gij leven, o Pythios?
- Ik heb, Heer, zeide de Lydiër modest; mijne bezittingen, die mijne slaven bearbeiden.
En hij sprak niet van de acht-duizend zilveren talenten en de twintig millioen gouden staters, die hij begraven had, zelve met zijne zonen, onder de mozaïekvloeren van zijne paleizen en buitenverblijven.
Xerxes glimlachte beminnelijk. Hij deed zeer joviaal en innemend.
- Sedert ik Perzië verliet, zeide Xerxes, stralend van glimlach om blauw-zwarten baard; ontmoette ik op mijn weg nog niet zoo edele vrijgevigheid en verhevene vaderlandsliefde. Ontvang, in ruil, o Pythios, mijn koninklijken dank en vriendschap...
Xerxes opende de armen, omhelsde Pythios en kuste hem op den mond: dit was de grootste eer, die een Pers een anderen Pers doen kon: blauwzwarte baard en grauwe baard lagen één oogenblik minzaam tegen elkaâr.
- Opdat, voegde Xerxes er mild en grootzielig aan toe; geen enkele dariek ontbreken zal aan de vier millioen, die ge mij geven wilt en niet hebt, zal ik zèlve, o Pythios, er met mijn koninklijke hand de ontbrekende zeven-duizend aan toe voegen.