| |
| |
| |
III
Zoodra zij gegaan is, ziet Antonius op den drempel van zijn hut een kind.
- Een van de pages van de koningin, denkt hij.
Dit kind is klein als een dwerg en toch breed in elkaâr als een kabir, verwrongen en ellendig. Witte haren bedekken zijn wonderbaarlijk groot hoofd en hij bibbert onder een versleten samaar, een rol papyrus in de hand.
Het licht van de maan, waarover een wolk trekt, schijnt op hem neêr.
beschouwt hem op een afstand en is bang.
- Wie ben je?
antwoordt:
- Uw oude leerling: Hilarion.
- Je liegt! Hilarion woont sedert jaren in Palestina.
- Ik ben van Palestina teruggekomen: heusch; ik ben Hilarion.
komt dichter en neemt hem op.
- Maar zijn gezicht was helder als de dageraad, open en vroolijk. Het jouwe is somber en ouwelijk.
| |
| |
- Langdurige werken hebben me vermoeid.
- Die stem ook is anders. Ze klinkt met iets, dat je doet ijzen.
- Ik voed me met bitterheid!
- Ik heb zooveel verdriet gehad.
ter zijde:
- Zoû het mogelijk zijn?
- Ik was zoo ver niet als u wel denkt. De kluizenaar Paulus is dit jaar bij je gekomen, in de maand Schebar. Juist twintig dagen geleden hebben de Nomaden je brood gebracht. Eergisteren heb je aan een matroos gezegd je drie steekijzers te brengen.
- Denk daarbij, dat ik je nooit verlaten heb. Maar er gaan soms tijden voorbij, zonderdat je het ziet.
- Hoe dat dan? Het is waar, dat mijn hoofd zoo in de war is. Juist van nacht zoo...
| |
| |
- Alle Hoofdzonden zijn gekomen. Maar hare listen vermogen niet tegen een heilige als u!
- O, neen, neen! Iedere minuut bezwijk ik! Waarom ben ik niet een van hen, wier ziel altijd onverschrokken is en wier geest krachtig, - zooals de groote Athanazius, bijvoorbeeld.
- Hij is onwettig aangesteld door zeven bisschoppen!
- Wat geeft dat, als zijn deugd...
- Kom, wat! Een trotsche man, wreed, altijd vol intrigues, en eindelijk verbannen als een gauwdief.
- Je zal niet ontkennen, dat hij Eustates heeft willen omkoopen, den schatbewaarder der publieke giften?
- Men beweert dit, dat moet ik zeggen.
- Uit wraak heeft hij het huis van Arsenius verbrand.
| |
| |
- In het concilie van Nicea heeft hij, over Jezus sprekende, gezegd: de handlanger des Heeren.
- Ja, dat is godslastering!
- Daarbij zoo bekrompen, dat hij bekent niets te begrijpen van het wezen des Woords.
lacht van leedvermaak:
- Ja...snugger is hij niet.
- Als men u in zijn plaats had aangesteld, zoû dit een groot geluk zijn geweest voor uwe broederen, zoowel als voor u. Dat leven ver van anderen is slecht.
- Integendeel. De mensch, die geest is, moet zich onthouden van sterflijke dingen. Iedere handeling verlaagt hem. Ik woû, dat ik geheel los van de aarde was, zelfs met mijn voetzolen!
- Huichelaar, die zich in de eenzaamheid terugtrekt om zich beter aan de uitspatting van je begeerten over te geven. Je ontzegt je vleesch, wijn, een lauw bad, slaven en eerbewijzing, maar hoe laat je jouw verbeelding je banketten aanbieden, geurwerken, naakte vrouwen en toejubelende volksmenigte! Je kuischheid is alleen maar een subtiler verderf, en die wereldverachting de onmacht van je haat! Dàt maakt zoo somber allen, die je gelijk zijn, of...misschien omdat ze twijfelen. Het bezit der waarheid schenkt vreugde. Was Jezus treurig? Hij was omringd van vrienden, hij rustte uit in de schaduw der olijfboomen, hij trad binnen bij den
| |
| |
tollenaar, vermeerderde spijzen en dranken, vergaf der zondaresse, genas er alle smart. Jij, je hebt alleen erbarmen met je eigen ellende. Dat is als een twijfel, die je beroert, als een woeste waanzin, die je zelfs de liefkoozing van een hond, den lach van een kind doet terugstooten.
barst uit in snikken.
- Genoeg, genoeg! Te veel verwar je mijn gemoed!
- Schud af het ongedierte van je lompen! Sta op uit je vuil! God is Moloch niet, die vleesch vraagt ten offer.
- Maar het leed is gebenedijd. De cherubijnen nijgen zich om te ontvangen het bloed der martelaren.
- Bewonder liever de Montanisten! Zij streven allen voorbij!
- Maar het is de waarheid van de leer, die den martelaar maakt!
- Hoe kan hij er de uitnemendheid van bewijzen, daar hij gelijkelijk getuigt voor de doolleer?
- En marteldood is zoo moeilijk niet. De opwinding van vrienden; het genot het volk te bezoedelen; de eed, dien men doet, een zekere bezwijmeling, duizende omstandigheden voeren er toe. Antonius verwijdert zich van Hilarion. Hilarion volgt hem.
| |
| |
- Daarbij, deze wijze van te sterven berokkent groote troebelen. Denyzius, Cyprianus en Gregorius hebben er zich aan onttrokken. Petrus van Alexandrië heeft er tegen gepredikt in het Concilie van Elvira.
stopt zich de ooren toe.
- Ik hoor niets meer!
verheft de stem:
- Daar val je terug in je gewone zonde: de luiheid. Onwetendheid is het schuim van hoogmoed. Men zegt: Mijne overtuiging staat vast: waarom te redetwisten? En men minacht de geleerden en filozofen, de traditie en tot zelfs den tekst van de wet, die men niet kent. Meen je de wijsheid te houden in je hand?
- Ik hoor hem nog! Zijne ruischende woorden vervullen mijn hoofd.
- Pogingen om God te begrijpen, staan hooger dan jouw zelfkwellingen om hem te verteederen. Wij hebben geen andere verdienste dan onzen dorst naar waarheid. De Godsdienst alleen verklaart niet alles; en de oplossing der vraagstukken, die jij miskent, kan haar onverwinbaarder maken en hooger. Daarom moet men, voor zijn heil, gemeenschap hebben met zijne broederen - of de kerk, vergadering der getrouwen, ware maar een woord, - en alle redenen aanhooren, en niets verachten, en niemand. De toovenaar Balaam, de dichter Aeschulos en de Sibylle van Cuma hebben den Zaligmaker aangekondigd. Denyzius de Alexandrijn ontving uit den Hemel het bevel alle boeken te lezen. Sint Clementinus beveelt ons aan de beoefening der Grieksche letteren. Hermas is bekeerd door de schijngestalte van eene vrouw, die hij had liefgehad.
| |
| |
- Wat een houding vol gezag! Het schijnt me, dat u grooter wordt...!
Inderdaad heeft de gestalte van Hilarion zich voortdurend aan hooger geheven en Antonius, om hem niet meer te zien, sluit de oogen.
- Stel je gerust, goede heremiet!
Laten we daar gaan zitten, op dien grooten steen, zooals vroeger, wanneer ik bij het eerste daglicht je groette en je noemde: klare morgenster, en je begon dan dadelijk met de lessen. Ze zijn niet gedaan. De maan geeft genoegzaam licht. Ik hoor naar je.
Hij trekt een schrijfstift uit zijn gordel, en op den grond, de beenen gekruist, zijn rol papier in de hand, heft hij het oog tot Antonius, die, naast hem gezeten, het hoofd gebogen houdt.
Na een oogenblik stilte,
- Het woord Gods, niet waar, is ons bevestigd door mirakelen? Maar de toovenaars van Farao verrichtten er ook: andere bedriegers kunnen er doen; je kan je er in vergissen. Wat is dus een mirakel? Een voorval, dat ons buiten de natuur toeschijnt. Maar kennen wij geheel hare macht? En zoo ons iets in het gewone leven niet verwondert - volgt daar uit, dat wij het begrijpen?
- Wat geeft dat?Je moet de Schrift gelooven.
- De Heilige Paulus, Origenes en vele anderen verklaarden de Schrift niet letterlijk, maar als men ze verklaart door allegorieën, wordt ze het eigendom van een klein aantal en de klaarblijkelijkheid der waarheid verdwijnt. Wat te doen?
- Zich op de kerk verlaten.
| |
| |
- Dus is de Schrift zonder nut?
- Zeker niet! Hoewel het Oude Testament, ik beken het, duistere plaatsen heeft...het Nieuwe straalt van een zuiver licht.
- En toch de Engel van de Boodschap, in Mattheus, verschijnt aan Jozef, maar in Lucas, aan Maria. De zalving van Jezus door een vrouw geschiedt naar het eerste Evangelie in den aanvang van zijn openbaar leven en volgens de drie anderen weinige dagen voor zijn verscheiden. De lafenis, die men hem aan het kruis biedt, is, in Mattheus, azijn met alsem, in Marcus wijn en myrrhe. Volgens Lucas en Mattheus mogen de apostelen geen geld en geen knapzak nemen, zelfs geene sandalen en geen stok; in Marcus daarentegen, verbiedt Jezus hen iets mede te nemen behalve stok en sandalen. Ik word er niet uit wijs...!
overstelpt:
- Ja, waarlijk, waarlijk...
- Bij de aanraking eener lijdende keerde Jezus zich om en vroeg: Wie heeft mij aangeraakt? Wist hij dan niet wie hem aanraakte? Dat weêrspreekt de alwetendheid van Jezus. Als het graf bewaakt werd door wachters, hadden de vrouwen niet noodig gehad naar hulp om te zien om de zerk van dat graf op te beuren. Dus, er waren geen wachters, of wel, de heilige vrouwen waren er niet. Te Emmaüs, eet hij met zijn discipelen en doet hun zijne wonden betasten. Hij is een menschelijk lichaam, een ding van materie, van zekere zwaarte en toch gaat hij door de muren heen. Is dat mogelijk?
| |
| |
- Het zoû veel tijd kosten u te antwoorden!
- Waarom ontving hij den H. Geest, daar hij de Zoon was? Wat behoefde hij den doop, zoo hij het Woord was? Hoe kon de Duivel hem verzoeken, hem, God?
Zijn die gedachten nooit bij je opgekomen?
- Ja, dik wijls! Verstijfd of razend, blijven zij in mijn gemoed. Ik verpletter ze, ze doemen weêr op, ze verstikken me, en soms geloofik, dat ik vervloekt ben.
- Maar, waarom dien je dan God?
- Het is mij altijd een behoefte hem te aanbidden!
Na een lang zwijgen
herneemt
- Maar, het dogma uitgezonderd, is iedere vrijheid van onderzoek ons veroorloofd. Wensch je de hierarchie der Engelen te kennen, de deugd der Aantallen, de reden der kiemen en herscheppingen?
- Ja, ja, mijn geest kampt om zich uit zijne gevangenis te verlossen. Het schijnt me toe, dat ik het doen kan, als ik mijne krachten verzamel. Soms zelfs, zoo kort als een bliksemflits duurt, ben ik als zwevende...; dan val ik weêr neêr!
| |
| |
- Het geheim, dat je zoû willen weten, wordt bewaakt door wijzen. Zij leven in een ver land, gezeten onder reusachtige boomen, in witte gewaden en kalm als Goden. Een lauwe lucht voedt hen. Luipaarden loopen om hen rond op grasvelden. Het gemurmel van fonteinen mengelt zich met het gehinnik der eenhoornen bij den klank van hunne stemmen. Je zal ze hooren, en het aanschijn van het onbekende zal zich ontsluieren!
zucht:
- De weg is lang en ik ben oud!
|
|