| |
IX
- Ach! zei oude Anna zuchtend; we zullen onmogelijk het altijd voor mevrouw kunnen verbergen!
Zij klaagde en steende en de poes joeg zij, met beide armen in de lucht, terug naar de keuken, omdat de gang al vol genoeg was: Ina d'Herbourg was namelijk gekomen met hare dochter Lili Van Wely, en met twee kinderwagentjes; de eene duwde het vrouwtje, de andere de kindermeid en Lili en de meid stuwden de wagentjes nu in de voorkamer, die stookte Anna goed, om de familie te ontvangen, en terwijl Lili en de meid bezig waren, sprak Ina met oude Anna over den dood van den ouden heer en Anna zei, dat mevrouw niet het minste idee nog had, maar dat het toch niet altijd kon duren...
- Wat een lievertjes, ach wat een lekkere dotjes! zei Anna, de handen in elkaâr. En wat zal mevrouw dat een pleizier doen, dat mevrouw Lili de kindertjes eens komt toonen! Ja, ik zal de oude mevrouw waarschuwen...
- Lili, zei Ina; ga jij eerst met Stefje, dan kom ik later met kleine Netta...
Lili, uit het wagentje, had het kindje genomen, dat een beetje drensde en een beetje kraaide en, lief, zilverblond moedertje, met haar heel jonge lachje van moederlijkheid, ging zij er de trap meê op. Anna hield de deur al open, en de oude vrouw keek al uit. Zij zat, recht op haar hoogen stoel, die was als een troonzetel, recht in den rug het kussen: in het nog vroege wintermiddaglicht, dat filtreerde door tulle vitrage langs roode overgordijnen, over den velvet tochtlap heen, scheen zij nog brozer geworden, was haar in verwachtingglimlach opgeloken gelaat als een witte porceleinige
| |
| |
vlak, rimpelgecraqueleerd, maar zóó vaag onder de even hardzwart aangeteekende lijn van de pruik en het kanten kapje, dat zij als niet scheen van het gewone leven; de ruime zwarte japon plooide in soupele lijn en verborg haar geheel in schaduwvouwen met schampvegen van heller licht en nu Lili met het kindje binnenkwam, hief de oude vrouw bevende uit den díepen schoot de mitaine-handen met staafjesslanke vingers op tot een stijf en moeilijk gebaar van liefkoozing en verwellekomst. Vele malen gebarsten klonk de stem, nòg rond mollig van Indiesch accent:
- Wel kind, dàt is een lief idee, me den kleinen jongen eens te brengen... Dat is een lief idee... Dat is een lief idee... Ja, laat me hem nu eens zien... O, wat een lekker kindje!
Lili, om over-overgrootmama goed het kindje te laten zien, was neêrgeknield op een voetekussen en hield het kindje zoo op: het week een beetje verschrikt voor het broze rimpelgezicht, dat onwerkelijk vlakte uit roodigen schemer, maar zijn moedertje wist hem te sussen en hij huilde niet, staarde alleen.
- Ja, omama, zei Lili - want zoo noemde zij hare overgrootmoeder -; dat is nu uw achter-achterkleinkind.
- Ja, ja, zei de oude vrouw, de handen altijd nog bevende in de hoogte, in vaag gebaar van liefkoozing, die aarzelde; ik ben over-overgrootmama... Ja, kleine jongen, ja... ik ben je over-overgrootmoeder...
- En beneden heb ik Netta ook meêgebracht, zei Lili.
- Ach! Je kleine baby... is die er ook...
- Ja, wil u die straks eens zien...
- Ja, allebei wil ik ze zien... Allebei, te zamen, te zamen...
Het kleine kindje, gesust, zag het rimpelgelaat nieuwsgierig ernstig aan met een weifelenden blik van nadenken en verwondering, maar hij huilde niet; en zelfs toen de staafjesslanke vinger hem tikte tegen zijn wangetje, wist Lili hem te sussen en niet te doen huilen. Een afleiding was ook, dat Ina boven kwam, met Netta op den arm: een pakje wit en een roze vlakje als gezicht en twee drupjes van turkooizen oogen, met een vochtig mummel-mondje en Lili was bang, dat de kleine jongen het op een gillen
| |
| |
zoû zetten, gaf hem aan de deur over aan de kindermeid: gelukkig, want in de gang zette hij zijn keel flink open, in zijn babyhersentjes heel ontroerd door de Ouderdom, die hij voor het eerst aanschouwd had. Maar het pakje wit en het roze vlakje met de twee drupjes turkoois mummelde tevreden met het vochtige mondje en was nòg zoeter dan Stefje geweest was, zoo zoet zelfs, dat de oude vrouw het een oogenblik mocht nemen in den diepen schoot, tòch in Lili's handen, die op hare hoede bleef.
- Dat heeft me heel gelukkig gemaakt, kind, zei de oude vrouw; dat ik mijn achter-achterkleintjes eens gezien heb... Ja, Stefje is groot geworden... en Netta is een schatje, Netta is een schatje...
Nu was het het afscheid en Lili bracht het rozevlakkige pakje wit weêr jongmoederlijk lachend heen: de kinderen moesten naar huis, Ina was gaan zitten.
- Het heeft me heusch gelukkig gemaakt, herhaalde de oude vrouw; dat jonge leventje te hebben gezien... Want ik ben de laatste dagen wel treurig, Ina... Dat is nu al zeker tien dagen, dat ik meneer Takma niet heb gezien...
- Neen, grootma, zoo lang is het niet.
- Hoe lang is hij dan al ziek?
- Zes... zeven dagen misschien.
- Ik dacht, dat het al tien dagen was. En dokter Roelofsz komt ook al zoo weinig... Ja, die stoel aan het raam... die staat nu al een heele week leêg... Ik dacht, dat het tien dagen was... Het is ook koud en guur weêr, niet waar... Ik voel er hier niets van... Maar ach... zelfs al wordt die beter... dan... dan zal het héél lang duren... en dan komt meneer Takma niet meer van den winter...
Hare droge, oude oogen weenden niet, maar hare gebarsten stem weende. Ina wist niet veel meer te zeggen, maar zij wilde niet weggaan nog. Zij was gekomen met de kindertjes meê, om misschien wat te hooren, bij grootmama... Zij wist nog altijd niet. Zij wist nog altijd niets en er was zoo veel te weten. Er was te weten ten eerste het groote Iets; dat wat er zestig jaren geleden gebeurd was: grootmama moèst het weten, maar zij dorst bij grootmama het Iets niet aanroeren, bang het Verleden zelve aan te
| |
| |
tasten; wàs het iets, dan zoû de Oude Vrouw er om ziek kunnen worden, plotseling dood vallen... Neen, Ina wachtte vooral op wie er dien middag misschien zouden komen, op gesprekken in de voorkamer beneden, want er was nog méer te weten: hoeveel Elly geërfd had, en of tante Ottilie ook had meêgeërfd... Dat zweefde alles in het vage: zij kòn er niet achter komen, zij moèst er van middag zien achter te komen... Zij bleef dus rustig zitten, en de Oude Vrouw, die niet van eenzaamheid hield, vond het prettig, dat zij nu en dan een woord zeide. Maar toen het te lang duurde, eer iemand anders kwam, stond zij op, nam afscheid, ging naar beneden, kletste nog een beetje bij Anna, ging nog niet heen, zette zich in de voorkamer en zei:
- Ga toch ook zitten, Anna...
En de oude meid, eerbiedig, zette zich op de punt van een stoel en zij spraken over den ouden heer.
- Mevrouw Elly is nu rijk, zei Ina. Weet jij niet, Anna, hoeveel de oude heer heeft nagelaten?
Maar Anna wist niets, dacht alleen - zei dat met een knipoogje - dat mevrouw Ottilie zeker wel ook wat zoû krijgen; maar er werd gebeld, en het was Stefanie De Laders, heel zenuwachtig aantrippende.
- Weet mama nog niets? zeide zij fluisterend; Anna was terug naar de keuken.
- Neen, zei Ina: grootmama weet niets, maar zij zit zoo treurig te kijken naar den leêgen stoel van den ouden heer.
- Is er niemand bij haar?
- Neen, alleen de juffrouw.
- Ik heb een groot nieuws, zei Stefanie.
Ina's geheele wezen spitste op.
- Wat, tante??
- Verbeeld je, ik heb een brief van Therèse...
- Van tante Therèse uit Parijs...?
- Ja... van tante Van der Staff... Ze komt in Den Haag... Ze schrijft me, dat ze... een drang, een impulsie heeft ontvangen in het gebed - nou, die Roomsche gebeden! - om naar Den Haag
| |
| |
te komen en mama te zien! Ze heeft mama in jaren niet gezien... Ze is in jaren niet in Den Haag geweest: dat was heelemaal niet als het behoorde... Wat moet ze nu in eens komen... en mama met haar papisme misschien nog bestoken... op haar ouden dag!
Het was een heel groot nieuws en Ina's anders moê-voorname oogen flikkerden.
- Ach!! Komt tante Therèse over...
Het was een héél belangrijk nieuws.
- Zoû die iets weten?? vroeg Ina.
- Waarvan?
- Wel, van... u weet wel - waar wij het verleden over hadden: dat wat papa... al zèstig jaren weet... en oom Daan...
Tante Stefanie maakte met de hand een herhaaldelijk afwerende beweging.
- Dat weet ik niet... of tante Therèse daar iets van weet... Maar wel weet ik, Ina, dat ik mijn ziel vrij wil houden van wat er ook vroeger gebeurd kan zijn voor zonde en dingen, die niet behoorden... Het is al moeilijk genoeg, om je voor de hedendaagsche zonde te vrijwaren. Neen kind, neen, daar wil ik niets meer over hooren.
Zij sloot de pittige vogeloogjes en schudde het bibberend vogelhoofd, zoo dat het oude-dames-kapotje scheef danste op het dunne haar en, bijna struikelend over de poes, heesch zij zich met schokjes en stampjes de trap op, om naar moeder te gaan.
Besluiteloos bleef Ina: zij ging naar de keuken; Anna zei:
- O mevrouw... u blijft nog wat?
- Ja... misschien komt mevrouw Ottilie wel... Die zoû ik wel willen spreken.
Het kon wel zijn, dacht Anna, dat mevrouw Ottilie van daag komen zoû. Maar toen er gebeld werd, keek zij uit het raam en riep:
- Neen... daar is meneer Daan...
Spoedig stak Daan Dercksz zijn papegaaie-profiel nerveus langs de deur van de voorkamer en toen hij Ina zag, zeide hij:
- Ik breng slecht nieuws!
| |
| |
- Slecht nieuws!? riep Ina en zij spitste op. Wat dan, oom??
- Dokter Roelofsz is dood!
- Ach neen! zei Ina.
- Ja, zei oom Daan en om hem stonden verschrikt Ina en Anna, de poes tusschen haar rokken. Dokter Roelofsz is dood. Een beroerte... Ze hebben het mij het eerst laten weten, omdat mijn pension het dichtst bij was... Hij heeft zich de dood van Takma zoo aangetrokken...
- Het is verschrikkelijk, zei Ina. Hoe het aan grootmama te zeggen... Het zal haar zoo treffen. En ze weet nog niet eens de dood van meneer Takma.
- Ja, het is heel moeilijk... Ik heb een woordje aan papa gezonden, en ik wacht hem hier, dan kunnen wij hier bespreken wat wij zullen doen en zeggen: misschien komen er anderen ook nog van daag...
- God! God! God! zuchtte Anna; zij zag naar de kachel, die flauw stond, en bedenkende, dat er dien middag misschien veel gebruik zoû worden gemaakt van de benedenkamer, schudde zij aan den trekker: achter het mica begon het te gloeien.
- Ach! riep Ina. Nu zal grootmama hen wel niet lang overleven... Oom, weet u, dat tante Therèse komt in Den Haag...? Tante Stefanie had een brief... Ach, als ze grootmama nog maar ziet... Ach, wat een akelige winter... En papa is ook zoo gedrukt... Oom, zeide zij: - Anna was klaagsteunende terug naar de keuken gegaan, struikelstrompelend over de poes - oom, zeg mij: waaròm is papa zoo gedrukt... sedert u in Holland is?
- Sedert ik in Holland ben, kind...?
- Ja...: er is iets, oom, waarom u in Holland gekomen is... en er is iets, waarom papa zoo gedrukt is.
- Ik weet het niet, ik weet het niet, kind...
- Jawel, u weet het wel... Ik vraag het niet uit nieuwsgierigheid, ik vraag het om papa... om hem te helpen... om hem bij te staan... als er zorg is... Misschien geldzaken...
- Neen kind, geldzaken zijn het niet...
- Nu, wát zijn het dan...?
| |
| |
- Maar kind, het is niets, het is niets...
- Jawel, oom Daan, het is wel wat...
- Maar kind, vraag het dan aan je vader.
- Papa wil er niet over spreken.
- Maar waarom zoû ik er dan over spreken? riep Daan Dercksz, op zijn hoede na Ina's overval. Waarom zoû ik er dan over spreken, Ina? Er is misschien iets... met geldzaken... maar alles komt weêr terecht... Ja heusch hoor, maak je niet bang, alles komt terecht.
Hij verschool zich achter een geveinsde verontwaardiging en deed of hij haar te nieuwsgierig vond, naar die geldzaken - en hij krabbelde achter zijn haren.
Ina trok de oogen moê en voornaam.
- Oom, geldzaken van een ander zijn le moindre de mes soucis... Ik vroeg u alleen eenige opheldering... uit liefde voor mijn vader.
- Je bent een goeie dochter voor hem; dat weten wij allen, dat weten wij allen... Daar zie ik hem, daar: hij belt!
En voor Anna nog kon opendoen, was hij naar de voordeur toe, en liet Harold Dercksz binnen.
- Is dokter Roelofsz dood?? vroeg Harold: hij had het briefje van Daan ontvangen nadat Ina was uitgegaan, om met de kindertjes van Lili naar over-overgrootmoeder te gaan.
- Ja, zei Daan: hij is dood...
Harold Dercksz smartelijkte neêr op een stoel.
- Papa, is u niet wel?! riep Ina.
- Jawel kind, ik heb alleen maar wat meer pijn... dan anders... Het is niets, het is niets... Is dokter Roelofsz dood!!
Vóór zich zag hij den daverregenenden noodlotnacht; hijzelve een ventje van dertien jaren, en hij zàg de groep; de drie menschen, die droegen het lijk, en hij hóórde zijn moeder, die riep:
- ... O God: neen, nìet in de rivier...
Dien volgenden dag had dokter Roelofsz het lijk van zijn vader geschouwd, en den dood door verdrinking geconstateerd!
- Is dokter Roelofsz dood!! Mama weet nog niets?
- Neen, zei Daan Dercksz. Harold, jij moet het mama zeggen...
| |
| |
- Ik? schrikte Harold Dercksz. Ik? Ik kan niet... Het zoû zijn mijn moeder vermoorden... En ik kàn niet mijn moeder vermoorden...
En hij staarde...
Hij zag het Ding...
Het ging voorbij, spokende in sleepende sluiers van mist, die nevelden rondom zijn langzaam, langzaam voortbewegende gestalte: de bladeren ritselden... en achter de stille boomen dreigden schimmen te voorschijn te treden, om het Ding tegen te houden... Want, zijne moeder dòòd, zoû het Ding storten in den afgrond...
- Ik kàn niet mijn moeder vermoorden! herhaalde Harold Dercksz, en zijn smartgezicht trok in wringende pijn; hij klampte in elkaâr de handen...
- Het kàn toch niet ongezegd blijven, mompelde Ina tegen Anna; die stond er bij, mummelend sprekende in zichzelve, geheel overstuur...
Maar er werd gebeld: zij deed open; het was Anton: het was zijn dag, eens in de week, dat hij zijn moeder bezoeken kwam.
- Is er iemand bij mama...?
- Tante Stefanie, zei Ina.
- Wat is er gebeurd? vroeg hij, ziende hare ontsteltenis.
- Dokter Roelofsz is dood...
- Is dood??
Daan Dercksz zei het hem, kort.
- Wij gaan allemaal dood... mompelde hij; maar het zal mama wel treffen.
- We spreken er over, oom, zei Ina; wie het aan mama zal zeggen... Zoû u het willen doen?
- Liever niet, zei Anton Dercksz somber.
Neen, dàt moesten ze maar onder elkaâr uitmaken: hij was er de man niet naar zich te steken in lastige dingen, die hem niet aangingen. Wàt kon het hem allemaal schelen! Hij kwam eens in de week, naar zijn moeder zien: dat was nog een kinderlijke plicht... Wat kon hem verder de heele boel schelen! Stefanie gaf hem al meer dan genoeg last, hem den laatsten tijd bewerkend zijn
| |
| |
geld na te laten aan zijn petekind, de kleine Netta van de Van Wely's; en hij had daar niet de minste lust in: hij gooide zijn geld liever in de gracht. Met Harold en Daan, die samen Indische zaken hadden en dus met elkaâr intiem waren, had hij zich altijd weinig bemoeid: zij waren net vreemden voor hem. Ina kon hij niet uitstaan, sedert d'Herbourg hem inderdaad geholpen had op een moeilijk oogenblik, in de historie van het kleine waschmeisje. Hij trok zich van de heele kluit geen zier aan. Het liefst zat hij thuis, zijn pijp te rooken en te lezen en zich te verbeelden, in egoïste fantazieën van cerebraal onanisme, prettige en ophitsende dingen, die zouden geweest zijn in verre verledens... Maar daar wist niemand iets van. Dat waren zijne geheime tuinen, waarin hij alleen, gehuld in rookwalm, die de kamer vervaagde, genoot en verlustigde in onzegbare zingeheimen. Sedert hij zoo heel oud werd, dat hij zich tot nuttelooze en onvoorzichtige dingen, zoo als dat van het waschmeisje, verleiden liet, hield hij zich maar liefst stil, in zijn wolken van rook, en riep hij de tuinen van lust op, die hij niet verklapte, en waar niemand hem zoeken zoû. Daarom sneukerde hij stilletjes blij, in zijn meer en meer verbroeiende gedachte, - want hij werd héél oud -; maar hij zeide alleen, herhaalde:
- Neen, liever niet... Het is heel treurig... Is Stefanie alleen boven? Dan zal ik ook maar even gaan, Anna...
Hij ging de trap op... Zoû oom Anton iets weten? dacht Ina, in felle nieuwsgierigheid... Hij kon zoo somber zijn, stil in zich; hij verborg zeker wat hij wist... Zoû zij met hem spreken...? En terwijl haar vader, smartelijk op zijn stoel, en oom Daan nog samen bespraken, wie het zeggen zoû, wie, - naderde Ina, in de gang, snel oom, en zij fluisterde, - Anna terug naar de keuken:
- Oom... zeg me... Wàt is er gebeurd?
- Wat? Wanneer? vroeg Anton.
- Wàt is er gebeurd... zestig jaar geleden...? U was toen een jongen van vijftien jaar... Er is toen iets gebeurd, dat...
Hij zag haar gehebeteerd aan.
- Waar heb je het over? vroeg hij.
- Er is iets gebeurd, herhaalde zij. U moét het zich herinneren...
| |
| |
Iets dat... iets, dat papa en oom Daan weten... Iets, dat papa altijd geweten heeft... Iets, waarom oom Daan naar Holland is gekomen...
- Zestig jaar geleden... zei Anton Dercksz; hij keek haar in de oogen; de plotsheid van hare vraag had hem zóó geschokt in zijne egoïst broeiende hersenen, dat hij plotseling zàg het verleden van zestig jaren her, en zich scherp herinnerde, dat hij altijd gedacht had: er moèst tusschen zijn moeder en Takma iets zijn, dat zij samen verborgen, tusschen hen in; altijd had hij dat gevoeld als hij, vol ontzag, zijn moeder bijna aarzelend genaderd was, eens in de week, en hij had, tegenover haar gezeten, ouden Takma ontmoet, die schichtig opschrikte met den tic van zijn halsspier en scheen te luisteren... Zestig jaren geleden? Er moest... er moest... iets gebeurd zijn, en in zijne momenteele scherpte van vizie, zàg hij bijna het Ding, raadde hij het, voelde hij àan den dood van zijn vader, zestig jaar geleden, zweemde hij de Waarheid, bijna onbewust, te gemoet met de sensitieve helderziendheid - éene seconde lang - van een oud man, die, hoe verbeestelijkt ook, juist in zijne verbeestelijking gescherpt had cerebrale vermogens en dikwijls jùist zag in het verleden...
- Zestig jaren geleden... herhaalde hij en zag Ina aan, met zijn vertroebelde oogen; en wat... Ina... wat zoû dat zijn?
- Kàn u zich nìets herinneren?
Zij spitste voor hem op van nieuwsgierigheid, hare oogen bràndden in de zijne; hij herkende haar niet, wèg hare voorname moêheid van blik en zij was hem heel onuitstaanbaar en hij haàtte d'Herbourg en zeide:
- Of ik me iets herinneren kan? Ja wèl, als ik goed denk, misschien wel iets... Je hebt gelijk, ik was toen... een jongen van vijftien jaren...
- Herinnert u zich - Ina zag in de gang om zich heen, zag naar de opene deur van de voorkamer, zag den rug van haar vader, gezakt met een moedelooze lijn - herinnert u zich de baboe van... grootmama?
- Jawel, zeker... zei Anton Dercksz; die herinner ik me wel...
| |
| |
- Ma-Boeten?
- Het kan wel zijn... dat ze zoo heette.
- Wìst die iets...
- Of die iets wist?? Dat zal wel, dat zal wel geweest zijn... Ja, die zal wel hebben geweten...
- Wat, wat was het, oom? Papa is zoo gedrukt: ik vraag het niet uit nieuwsgierigheid...
Hij grinnikte; hij wist niet; hij had alleen, een seconde lang, iets geraden, en hij had áltijd tusschen zijn moeder en Takma iets vermoed, iets, dat zij samen verborgen, afwachtende... maar hij grinnikte van pleizier, omdat Ina weten wilde, en omdat zij niet zoû weten, ten minste niet van hem, hoe ze ook veronderstelde, dat hij wist... Hij grinnikte en hij zeide:
- Kind... er zijn dingen, die beter zijn niet te weten... We moèten niet alles weten, wat gebeurd is... zestig jaren geleden...
En hij liet haar, ging langzaam de trap op, bedenkende, dat Harold en Daan wisten wat het verborgene Iets was, het Iets, dat mama en Takma jaren lang hadden verborgen tusschen hen in... De dokter ook had het geweten, waarschijnlijk... De dokter was dood, Takma was dood, maar dat wist mama nog niet en het verborgen Ding... mama had het nu alleen... Maar Harold wist waar het lag, en Daan wist ook waar het lag... en Ina zòcht er naar... Hij grinnikte boven, aan de deur, voor hij binnen bij zijn moeder zoû gaan; de stem van Stefanie hoorde hij al knarsende piepen...
- Mij... dacht hij; kan de heele kluit geen spier schelen... Zoo lang ze mij laten met mijn pijp en mijn boeken... kan de heele kluit mij geen spièr schelen... al kom ik ook eens in de week bij mijn moeder... En wat ze verbergt, en met Takma heeft gedaan... zestig jaar geleden... dat kan mij ook geen snàrs schelen; dat is haar zaak, misschien hun zaak... maar mijn zaak... is het niet.
Hij trad binnen en toen hij zijn moeder zag, onwezenlijk oud en broos in den rooden schemer der gordijnen, aarzelde hij, en naderde hij, vol ontzag...
|
|