haar: Lot, in een andere kamer, zoû zich verfrisschen. Op de trap begon Elly te weenen.
- Arme oude opa! snikte zij: haar stem brak.
In de kamer hielp tante Adèle haar.
- Ben je zoo moê, kind? Ga je naar bed?
Elly knikte.
- Kind, is er iets? Je hebt zoo iets hards in je gezicht... Iets, wat ik van je niet ken... Kind, zeg me, je bent toch gelukkig...
Elly glimlachte vaag...
- Tante... Misschien niet zóó... als ik het me gedacht had... Maar als ik niet gelukkig ben... is het mijn eigen schuld...
Tante Adèle vroeg niet verder: zij dacht aan de opgetogen brieven, die den ouden man steeds zulke prettige oogenblikken hadden bezorgd, en zij dacht, hoe brieven toch konden bedriegen.
Elly kleedde zich uit, ging naar bed.
- Ik zal je maar alleen laten, kind...
Maar Elly nam hare hand, zij voelde een verteedering voor die vrouw, die haar een moeder geweest was.
- Blijf nog, tante... tot mama Ottilie komt.
- Kind, zei tante, zoekende; je bent toch niet ontstemd, omdat mama Ottilie meê erft... Ze is zijn dochter, weet je...
- Ja tante, dat weet ik... Neen tante, heusch, daar ben ik niet over ontstemd. Ik ben alleen moê, heel moê... omdat alles... wat wij ons voornemen... te doen... zoo nutteloos blijkt...
- Kind, zei tante Adèle, maar half hoorende. Ik ook... ik ben moê, ik ben dood-op... O, ik woû, dat ik dorst zeggen...
- Wat...?
- Neen, kind, neen, ik durf niet...
- Wat is er dan?
- Neen kind, ik durf niet... Nu nog niet, nu nog niet... misschien later... Hoor, daar wordt gebeld... Dat zal mama Ottilie zijn... Ja, ik hoor ook Steyns stem... Ik ga naar beneden, kind...
Zij liet Elly alleen, maar zij was zoo geschokt, dat zij, beneden, op nieuw in tranen uitbarstte.