| |
II
Ina d'Herbourg wachtte hen in het kleine huisje van hare kinderen, Frits en Lili Van Wely; Frits een piepjong officiertje, Lili een lachend blond moedertje, dappertjes al weêr òp na hare bevalling; de twee kindertjes, Stefje een jaar en Antoinetje een paar weken; de baker dik en gewichtig; de meid-alleen druk met den kleinen
| |
| |
jongen; de twaalf-uurtafel nog niet afgenomen; een drukte van jeugd en jong leven: het eene kind kraaide, het andere gilde, de baker suste, en vulde het huisje met haar gewichtigen buik; de meid-alleen liet de melk aanbranden, luchtte, het tochtte, en mama Ina riep:
- Jansje, wat laat je toch tochten! Maak toch dicht, maak toch dicht: daar komen al oom en tante...
En Jansje, die wist dat oom Anton en tante Stefanie peetoom en peettante waren, rende naar de deur, liet de melk heelemaal in den steek, vergat het raam te sluiten, zoo dat de oude menschen in een kouden stroom werden ontvangen, die tante Stefanie, al gekitteld door Antons rook, nog meer deed kuchen en mompelen:
- Het is toch niet zoo als het behoort, zoo een tocht, zoo een tocht...
In den kleinen salon was het vuur, dat Jansje had aangemaakt, weêr uitgegaan en Lili en Frits, het de oude menschen vooral heel prettig willende maken, brachten hen nu maar weêr naar de eetkamer, waar Jansje vlug de tafel wilde afnemen en een bord liet vallen, dat brak, waarom uitroep van Jansje en verwijting van Lili en wanhopige blikken van mama Ina naar schoonzoon Frits. Ja, dat rommelige had Lili niet van haar, want zij aardde naar de IJsselmonde's, en diè waren correct; dat rommelige had Lili van de Derckszen. Maar nu begreep Frits toch, dat hij heel lief moest zijn tegen oom Anton, dien hij verfoeide, terwijl Lili, die oom altijd heel lang zoende, vies van hem was, want Lili toch ook maakte oom Anton het hof, omdat mama haar dat zoo had aanbevolen. Zonder geld met haar Frits getrouwd, hadden de jongelui toch heel gauw gemerkt, dat geld niet was te versmaden, en de eenigen, van wien het nog een beetje was te verwachten, waren tante Stefanie en oom Anton. De oude man, tegen zijn wil meê door zijn zuster getroond, was om den langen zoen aan Lili in goed humeur gekomen en zat, zich versneukerend, zijn vuisten geklompt op de knieën, bewonderigjes te knikken, toen baker hem het mormel, dat gilde, voorhield, en al was hij jaloersch van jonge en frissche menschen, hij vond die jaloezie een emotie, en de
| |
| |
jong-frissche menschen prettig te zien en hij dacht, dat dat pittige Fritsje, dat piepjonge stramme officiertje wel een aardig kereltje zoû zijn voor zijn vrouw. Hij knikte naar Lili en toen naar Frits, als of hij ze wel begreep, en Lili en Frits glimlachten onnoozel terug. Ze begrepen hem niet, maar dat deed er niet toe: hij raadde ze èrg verliefd nog, ook al hadden ze twee mormels, en hij raadde ze ook tuk op zijn beetje geld; nu, daar hadden ze gelijk in van hun kant; alleen kon hij Ina niet uitstaan, omdat zij, sedert d'Herbourg een beetje geholpen had in die zaak met het kleine waschmeisje, hem welwillend minzaam bejegende, als de invloedrijke nicht, die den onvoorzichtigen oom uit de soesah gered had. Hij grinnikte, al dat gesmoes wel doorziende en bij zichzelven zich verkneuterend, dat het alles voor niets was, omdat hij hun toch zijn beetje geld niet zoû nalaten. Maar dàt zoû hij zich wel wachten aan Stefanie of wie ook ooit te laten merken; integendeel, hij deed zich behagelijkjes voor in al het liefs, dat hem werd gezegd, met den borrel, die Frits hem attentievol voorzette, na hem zijn jas - hij had het nu niet meer koud, niet waar? - te hebben helpen uitdoen; hij vond de heele komedie vermakelijk en lachte prettig en goedig, met een air van braven, goeden oom, die wel van de kinderen hield, terwijl hij bij zich dacht:
- Ze krijgen geen enkelen cent...
En hij verkneuterde zich zoo gezelligjes aan die gedachte, dat hij met pleizier de dikke baker een rijksdaalder gaf. Zij vergisten zich allen, tante Stefanie, Ina en het jonge paartje, toen zij oom zoo goedig zagen en zoo royaal: zij dachten hem al ingepalmd en hij liet ze in dien waan, dien hij fijntjes doorzag. Wat donder, wat konden hem die jonge-lui schelen, dacht hij in een opsomberende drift; hadden ze al niet genoeg aan hun jeugd en aan hun twee frissche lichamen, om nog op zijn paar duizende guldens te moeten azen? En wat kon hem dat mormel schelen, dat ze Antoinette naar hem hadden genoemd? Hij had een afkeer van pas geboren kinderen, hoewel hij kinderen, als ze een paar jaar waren, wel eens héél lief had gevonden... Het troebelde hem voor de oogen, maar hij beheerschte zich in zijn sombere drift en in de modder van
| |
| |
zijne gedachten en hij deed goedig-gezellig als de peet- en erfoom, die al zijn geld aan het mormel zoû laten.
- En oom Daan en tante Floor zijn gisteren aangekomen, zei Ina d'Herbourg, met een zucht, dien zij bedwong; zij vond de familie uit Indië ontoonbaar. We zouden van daag samen er heen gaan, niet waar, tante Stefanie?
- Dat spaart haar een rijtuig uit, dacht Anton Dercksz.
- Ja, zei Lili; we kunnen wel langzamerhand gaan, vindt u ook niet, oom?
- Zeker, kind.
- Frits komt straks, niet waar, na de kazerne. Ik ga me dan even aankleeden. Oom Anton, ik vind u toch zóó lief, dat u eens is komen kijken naar ons kindje. Ik wanhoopte al of u komen zoû, want u had het me al lang beloofd...
- Je ziet, oom houdt altijd zijn belofte, kind...
Hij zei het, schijnbaar verteederd, en zijn hand trok haar in het voorbijgaan tot zich en, als ware het in de verteedering van het bezoek, gaf hij haar weêr een langen, langen zoen. Zij rilde en haastte zich weg. In de gang ontmoette zij haar man, hij gespte zijn sabel om.
- Laat je toch niet zoo zoenen door dien ouden vuilik, siste Frits, razend.
- Kan ik het helpen? Ik walg van den vent...
Hij ging uit, smeet met de deur, vond, dat zijn jong geluk al bezoedelde, omdat er geen genoeg geld was en zij laagheden moesten doen. In de eetkamer bleven Ina, oom en tante wachten tot Lili zich had gekleed.
- Oom Daan zal er wel warmpjes in zitten nu, zei Ina met glinsterende oogen. Papa, die het toch weten kan, wil nooit van geld spreken en woû niet zeggen op hoeveel hij oom Daans vermogen schatte...
- En op hoeveel zoû je wel denken? zei tante Stefanie.
- O tante, zei Ina, met een voornamen blik van haar moede oogen; ik denk en spreek nóoit over geld en ik weet heusch niet hoe rijk oom Daan is... maar ik geloof toch wel, dat hij zeven ton
| |
| |
waard is. Hoe komen ze zoo in eens naar Holland, in den winter? Om zaken, zei papa, en die kan het natuurlijk weten. Maar u weet zelf, papa spreekt nooit veel, en nooit over zaken, en nooit over geld. Maar ik heb al bij mezelf gedacht: zoû oom Daan niet geruïneerd zijn? En let op mijn woorden: dan krijgt papa hem op zijn dak.
Want oom Daan en tante Floor - ontoonbaar Indiesch - en die kinderen hadden en dus geen erfoom waren en -tante, haatte Ina met een grondigen haat en, jaloersch op hun rijkdom, sprak ze kwaad van hen, zoo veel ze dorst.
- Zoû je dat denken? zei tante Stefanie.
- Ze hebben altijd samen zaken gedaan, zei Ina; als oom Daan dus geruïneerd is, dan krijgt papa hem op zijn dak.
- Maar als hij zeven ton waard is...? vroeg Anton Dercksz.
- Ja, dan... zei Ina begeerig. Maar misschien heeft hij geen zéven ton. Ik weet het niet: ik spreek nooit over geld, en hoe veel een ander heeft, is voor mij le moindre de mes soucis.
Lili kwam, snoezig blond vrouwtje, in haar bonten boa, en met hun vieren gingen zij naar het rijtuig toe, terwijl Jansje tocht maakte met de te wijd opene deuren.
En Ina wilde volstrekt, dat oom Anton vóor zat, naast tante Stefanie, en zij met Lili achterin, terwijl oom Anton haar quasi galant de eereplaats wilde afstaan, blij, dat ze die niet nam. Die familie, die bond toch maar, zonder dat je iets aan haar had. Daar hadt je nu die sijs van een Stefanie, die hem van zijn lectuur, zijn warme kamer, zijn pijp, Suetonius en zijn gezellig gedroom meêtroonde, om eerst een mormel te zien, aan wie hij toch geen cent naliet, en dan naar een broêr bracht in een hôtel, die lust had gehad in December uit Indië naar Holland te komen. Allemaal onnoodige dingen; wat deedt je er niet duizenden in je leven... Je kòn je soms niet vrijhouden. Hij stelde zich schadeloos, door warmpjes tegen Lili zijn knieën te leunen en haar frisch lichaam aan te voelen... Zijne oogen troebelden.
Het rijtuig stond stil voor het groote pension, waar oom Daan gewoon was af te stappen, als hij uit Indië kwam. Zij werden
| |
| |
dadelijk ontvangen door tante Floor, die hen reeds door het raam had gezien: een baboe stond al aan de kamerdeur.
- Kom binnen! Kom maar binnen! riep tante Floor met basstem en rollende medeklinkers. Dag Stefanie, dag Anton! En dag Ina... en dag jij, kleine Lili; allah, al twee kinderen, die kleine meid...
Tante Floor was niet opgestaan; zij lag op een divan en een tweede baboe piedjiette haar de enorme, dikke beenen, de lenige handen gegleden onder den peignoir van haar meesteres.
- Koû gevat!! zei tante Floor boos, verwijtend, als konden de anderen het helpen, na begroetingen over en weêr, informaties hoe de reis was geweest. Koû gevat in den trein van Parijs. Ik kan joù versekeren, ik ben stijf als een plank. Wat Ddaan dan ook besielt, in desen tijd naar Gholland te komen, is mij onbehrijpelijk...
- Waarom is u niet in Indië gebleven, tante? vroeg Ina, voornaam, met moede oogen.
- Ja, dàt kan je begrijpen... Ik sal Ddaan alleen laten ghaan... Neen kind, wij sijn getrouwd en ik ha meê, wàar oom Ddaan haad... Oude menschen, als wij, beghooren bij elkaâr. Ddaan is nu met Garold samen, in de andere kamer; jou papa is soo even gekomen, Ina. Saken natuurlijk hebben die twee. Ik vraag Ddaan: Ddaan... wàarom wil jij toch naar Gholland? Saken! zegt Ddaan. Altijd saken, saken. Ik behrijp niet, jij kan toch schrijfen over saken. Jàren lang al die beroerde saken, en niets gaat goed: wij sijn arm als de mierrren. Na, Saripa, soeda maar, al genoegh... ik blijf toch stijf als een plank...
De twee baboes trokken zich terug; de vulsalamander gloeide als een oven, rood achter zijn mica-deurtjes. Tante Floor had met een diepen zucht zich opgericht, en zat nu: haar dikke gele gezicht, met de Chineesche opgetrokken oogen, vollemaande uit de altijd zwarte haren, die weggladden naar groote kondé, en zij had iets van een mandarijn, zoo als zij nu zat, wijdbeens in flanellen peignoir, de dik zwellende handjes op de ronde knieën, juist zoo als Anton Dercksz zich dikwijls plantte. Als van een tepèkong hing de gezakte boezem in twee golven op de formidabele golf
| |
| |
van den buik, en die rond getrokken ommelijnen gaven haar een afgodische statigheid, zoo als zij nu recht zat, met haar strak boos mandarijnengezicht; aan de lange lellen der ooren twee kolossale brillanten, die haar hel bruskjes omschitterden en niet schenen te behooren bij haar toilet - de ruime flanellen zak - maar meer bij haar eigen wezen, zoo als een juweel, dat men in een idool heeft geïncrusteerd. Zij was niet ouder dan zestig jaren; zij was zoo oud als Ottilie Steyn de Weert.
- En oude mama maakt het goed...? Toch lief, dat jullie gekomen zijn... zei zij, zich herinnerend, dat zij nog niets beminnelijks tegen de familie gezegd had, en hare gelatine-achtige massa drilde gemoedelijker nu op den divan, terwijl om haar heen zaten Stefanie met het heksegezichtje verrimpeld; Anton, die zich Floor herinnerde van veertig jaren geleden, toen ze nog een frissche nonna geweest was, een nonna, in wie Chineesch bloed vloeide, dat haar een exotische aantrekking had gegeven voor de mannen; Ina d'Herbourg, zeer Hollandsch en correct, en voornaam oog-knippend; en het blonde vrouwtje Lili.
- Waarom komt Ddaan dan toch niet! riep tante. Lili, ga jij toch eens kijken waar jou grootpapa blijft met oom.
- Ik zal wel even gaan, tante, zei Ina d'Herbourg; blijf maar zitten, kind; ze mag nog niet veel rondloopen, tante...
En Ina, die nieuwsgierig was naar het appartement, dat oom Daan en tante Floor bewoonden, stond op, ging door de slaapkamer van tante, met een snellen blik naar de koffers. Een der baboes was bezig met kleêren in een kast.
- Waar zijn de heeren, baboe?
- In het kantoor, njonja...
De baboe wees Ina door de serre te gaan. Nu, het was een mooi en zeker duur appartement - Ina wist, dat het pension duur was - en arm als de ‘mierrren’ zouden oom Daan en tante Floor wel niet zijn. Oom had dus nog een slaapkamer en een kantoor. Papa was op het oogenblik bij hem, en zij spraken zeker over zaken, want zij hadden in Indië gemeenschappelijke belangen in verschillende ondernemingen. Thuis sprak papa nooit over za- | |
| |
ken, liet zich over niets uit, tot wanhoop van Ina... Zij hoorde hun beider stemmen. En zij dacht stilletjes door de serre te naderen: wie weet of ze niet een detail zoû hooren, dat haar op de hoogte zoû brengen van den stand van het fortuin van oom Daan... om loutere onschuldige nieuwsgierigheid. Tot zij stil bleef staan met een schok. Want zij hoorde de stem van oom Daan - veranderd was die stem niet, sedert zij in vijf jaar oom niet gezien had - uitroepen:
- Harold, wist jij dat dan al zóo lang!?
- Stt... hoorde zij haar vaders stem, kalmeerend, en oom Daan herhaalde, fluisterend:
- Wist jij dat dan al zóo lang?
- Spreek zacht... zei fluistergedempt Harold Dercksz. Ik dacht, dat ik daar iemand hoorde...
- Neen... het is de baboe, die opruimt... en ze verstaat geen Hollandsch...
- Spreek toch zachter, Daan... zei Harold Dercksz. Ja... ik wist dat al zoo lang.
- Zoo làng?
- Ja, zestig jaren lang...
- Ik heb het nooit... ik heb het nooit geweten!
- Spreek zacht... spreek zacht! En is zij nu dood?
- Ja, ze is dood...
- Hoe heette ze ook weêr?
- Ma-Boeten.
- Ja, juist, Ma-Boeten... Ik was een kind, van dertien jaar... Ze was de lijfmeid van mama en zij hielp mij ook.
- Het zijn haar kinderen, die me lastig vielen... Ze heeft het aan haar zoon verteld, die is mantri bij het kadaster...
- Ja...
- Dat is een beroerde kerel... Ik heb hem geld gegeven.
- Dat is goed... Maar zie je, Daan, het is al zoo lang geleden...
- Ja, het is wel heel lang geleden...
- Spreek er niet over met Floor.
- Neen, nooit... nooit... Daarom is het ook goed, dat ze meê is
| |
| |
gekomen... Als ze op Tegal was gebleven, zoû die beroerde kerel misschien... Ja, het is wel heel lang geleden...
- En het gaat voorbij... Het gaat voorbij... Nog een heel korten tijd en dàn...
- Ja, dan is het heelemaal voorbij... Maar dat jij, Harold, dat al zóo lang hebt geweten!!
- Spreek zacht... spreek zacht! Ik hoor in de serre...
Het was Ina's japon, die geruischt had. Zij had met een kloppend hart gehoord, gemarteld van nieuwsgierigheid. En zij had niets begrepen, maar zij onthield den naam van de doode baboe... Ma-Boeten.
Nu, méer ruischende de zij van haar rok, deed zij of zij door de serre aankwam.
- Oom Daan! Oom Daan!
De deuren der verwarmde serre open, verscheen zij op den drempel. Zij zag de beide oude mannen zitten, haar vader en zijn broeder. Zij waren zeventig, drie-en-zeventig. Zij hadden nog niet de strakke ontzetting van hunne oude gezichten, die met verblinde oogen in het diepe verleden hadden geschouwd, kunnen ontspannen tot het aanschijn van iederen dag. Zij schenen beiden Ina spectraal. Wàarover hadden zij gesproken? Wàt verborgen zij? Wàt wist papa al zestig jaren?... Wàt wist oom Daan eerst sedert zoo kort?... En zij voelde een rilling langs haar henen gaan, als van iets klams, dat slepend voorbij ging.
- Oom Daan! Ik kom u zoeken! riep zij, met een vertoon van hartelijkheid. Welkom in Holland, welkom, oom! U treft het niet met de koû! Het is bar weêr! U zal het wel koud hebben gehad in den trein! Arme tante Floor is stijf als een plank... Oom Anton is er ook, en tante Stefanie, en mijn Lili is meê gekomen. Ik kom u toch niet storen... in de zaken?
Oom Daan kuste haar, sprak terug luidruchtig hartelijke woorden. Hij was klein, mager, gebogen, tanig, ver-Indiescht in zijn kleêren; een dun grijs kuifje en de snit van zijn profiel gaven hem iets van een papegaai, en in dit vogeltype leek hij op zijn zuster Stefanie, had hij, als zij, de bruske, pittige oogjes, waar nu nog een
| |
| |
ontzetting in huiverde, om wat hij besproken had met zijn broêr Harold. Hij graaide wat papieren bij een, schoof die in een portefeuille, doende of zij over zaken gesproken hadden, en zeide, dat zij komen zouden; zij volgden Ina dadelijk naar de zitkamer en er was begroeting tusschen oom Daan en die hem kwamen verwelkomen.
Tante Floor weet van niets... dacht Ina, zich herinnerende hoe tante zoo even gesproken had over haar komst in Holland... Waarom waren zij gekomen...? Wàt was er...? Wàt wist papa al zestig jaren lang en wàt wist oom Daan sedert zoo kort...? Kwam hij dàarom in Holland...? Was het iets van geld: een erfenis, die hun toekwam...? Ja, het was zeker een erfenis: wie weet, misschien zouden zij nog heel rijk worden... Wist tante Stefanie ervan...? Oom Anton? Tante Ottilie? Grootmama? Meneer Takma? Wàt was het... en was het een erfenis: hòeveel?? Zij brandde van nieuwsgierigheid, correct blijvende, nòg correcter dan zij al was van natuur, tegenover het Indische sans-gêne van oom Daan - op muilen - en de Chineesche tepèkong, die tante Floor was, boezem golvende tot ronden buik toe... Zij brandde van nieuwsgierigheid, met den moeden blik van hare oogen, voornaam pogende te verbergen haar acuut verlangen om te weten. En verhalen, die haar niet interesseerden, gingen om: oom Daan, tante Floor vertelde van de kinderen: Marinus, administrateur van een suikerfabriek, die bij Tegal woonde met een groote familie: zijn kinderen al weêr getrouwd en verspreid over Java; Jeanne - Chaan, als tante zeide - de vrouw van den rezident van Cheribon; Dolf, ongetrouwd, rechterlijk-ambtenaar... Haar, Ina d'Herbourg, konden die neven en nichten niets schelen, ze zag ze liever maar nooit: het was zoo een Indische troep, en zij deed, neêrbuigend, toch niet àl te hoog, vriendelijk, belang veinzend in de verhalen, hoe Clara, de dochter van Marinus, was getrouwd, en hoe Emile, de zoon van ‘Chaan’, niet wilde oppassen.
- Ja, zei tante Floor; en daar zitten we nu weêr in Gholland in die beròerrrde pension... Voor de saken, altijd de saken... en ja, kassian, wij blijven àrrem als de mierrren. Wat moet ik doen hier vijf
| |
| |
maanden lang? Met die weêr ghoû ik niet uit. Ghelukkig, ik heb Tien Deysselman en Door Perelkamp - (dat waren twee oude Indiesche dames) - en die sullen mij gauw opsoeken, en die hebben mij geschreven Chineesche kaarten meê te brengen, en ik heb twintig spel meêgebracht: zoo sal ik die vijf maanden wel doorkomen...
En tante Floor, oud boos mandarijnengezicht, zag naar haar man, Ddaan... Neen - dacht Ina - tante Floor wist niets van... de erfenis. Misschien was het toch geen erfenis... Maar wat was het dan...?
Zij gingen, Ina en Lili in het rijtuig, dat papa Harold kwam halen; Stefanie bracht in het hare Anton thuis. Ina zocht dadelijk haar man op; zij moest iemand raadplegen, en zij wist niemand beter. Zij vond hem in zijn kantoor.
- Leopold, zeide zij; kan ik je even spreken?
- Ik heb straks een consult, zeide hij gewichtig.
Zij wist, dat hij loog, dat hij niets te doen had. Zij zette zich rustig, mantel nog aan en hoed op.
- Leopold...
Hij schrikte van haar.
- Wat is er? vroeg hij.
- We mòeten weten waarom oom Daan en tante Floor naar Holland zijn gekomen.
- Groote goedheid! riep hij uit. Papa's zaken zijn toch niet in de war?
- Ik weet het niet - ik geloof dat niet - maar er is iets, waarom oom Daan is gekomen.
- Iets? Wat?
- Ik weet het niet, maar er is iets. Iets, dat papa al zestig jaren weet. Dus van klein kind af, van jongen van dertien jaar. Oom Daan weet dàt pas sedert kort, en komt er klaarblijkelijk voor over naar Holland, om papa te raadplegen.
- Hoe weet je dat?
- Dat weet ik: neem nu aan, dat ik dàt zeker weet. Verder weet ik nog meer.
| |
| |
- Wat dan??
- Dat tante Floor nièt weet, en dat oom Daan er met haar niet over zal spreken. Dat de oude baboe van grootmama Ma-Boeten heette en dood is. Dat haar zoon is een mantri in Tegal, aan wien oom Daan geld heeft gegeven. Dat is àl wat ik weet.
Zij zagen elkaâr aan, beiden bleek.
- Wat is dat voor een onsamenhangend verhaal, zei Leopold d'Herbourg, advokaat en procureur: hij haalde gewichtig de schouders op.
Ina, voornaam, sloeg de oogen moê op.
- Het is heel veel. Wat het is, weet ik niet, maar het is van gewicht, en ik wil weten wàt het is... Kan het niet zijn van een erfenis?
- Van een erfenis? vroeg d'Herbourg, niet ziende.
- Die ons toekomt? Zoû die mantri dingen weten, die, als oom Daan hem geld gaf...
- Misschien... zei d'Herbourg; is het wel om geld, dat papa en oom Daan schùldig zijn...
Nu werd Ina heel bleek.
- Neen, dàt zoû... riep zij uit.
- Je kan niet weten. Het beste is er niet over te praten. Trouwens, papa laat toch niets los.
Maar Ina was te nieuwsgierig; zij schudde het hoofd voornaam, onder de witte paradis van haar hoed.
- Ik mòet het weten, zeide zij.
- Hoe wil je er achter komen...?
- Jij moet eens met papa spreken, hem vragen wat hem drukt...
- Wat hem drukt?? Maar ik ken hem altijd gedrukt. Drie-en-twintig jaren lang, dat ik je man ben. Papa spreekt nooit met mij, heeft in zijn zaken zelfs een anderen advokaat, dat weet je toch.
- Dan zal ik het papa vragen.
- Dat zal je niets geven.
- Ik mòet het weten, zei Ina opstaande. Neen, ik zie er toch ook geen erfenis in. God, God, God, wie weet wat het is... Geld misschien, dat...
| |
| |
- Het is zéker geld.
- Dat papa en oom Daan...
- Zouden moeten teruggeven, als...
- Geloof je...?
- Ze hebben zoo heel veel zaken samen: dat geeft allerlei verwikkeling en... het is meer gezien, dat geldmannen, die veel zaken hadden...
- Ja, ik begrijp je...
- Het is misschien beter, Ina, er heelemaal niet in te grijpen... Pas liever op. Je weet niet in wat een wespennest je je steekt.
- Het is zestig jaren geleden gebeurd. Het dateert van zestig jaar geleden... Wat een tijd! zei Ina, gehypnotizeerd.
- Het is wel heel lang geleden. De heele boel is al verjaard! zei d'Herbourg, onverschillig doende en innerlijk bang.
- Neen, zei Ina, de witte paradis schuddende; het is iets, dat nog niet voorbij is. Dat kàn niet zijn. Maar papa hoopte, dat over een kòrten tijd...
- Wat?
- Het voorbij zoû zijn gegaan...
Zij zagen beiden heel bleek.
- Ina, Ina, pas toch op, zei d'Herbourg. Je wéet niet, waarin je je steekt!
- Neen, zeide zij gehypnotizeerd.
Zij moest weten, zij wilde weten. Zij zoû dien avond met haar vader spreken.
|
|