- Neen, neen; romans, daar stel ik geen belang in...
- Ik ook niet.
- Daar zijn we te oud toe.
- Ja, wij oude menschen: we hebben onze eigen romans...
- Ja... Een rùstig leven is het beste...
- Dan heb je je niets te verwijten...
Hij ziet de staafjesslanke vingeren trillen... Heèft zij zich te verwijten, méer dan ontrouw aan wien haar man was...? Hij heeft het nooit voor zich gezien, en het Ding heeft toch altijd en altijd over dorre bladeren ritselend zijn spooksluiers gesleept...
- Heeft de juffrouw u niet voorgelezen van die misdaad...?
- Van welke misdaad...?
- In Engeland... Een vrouw, die...
- Neen, neen, zùlke dingen leest ze niet voor...
Hare woorden smeeken bijna... Wat is zij oud, wat is zij oud... De tandelooze mond trilt en mummelt, de vingers sidderen hevig. Hij heeft medelijden, de zoon, die weet, en die vermoedt, wat hij niet weet, omdat hij kent de ziel van die moeder, hare ziel nu verstompt en verdoft, in de wachting op des lichaams afsterven, maar hare ziel éens van passie, van drift, van liefdevrouw, van kreole, van op éen oogenblik geheel de wereld en het leven kunnen vergeten voor éen moment van zaligheid of... misschien van haat! Hij weet, zij heeft zijn vader gehaat, nadat zij hem eerst heeft aanbeden, - gehaat, omdat haar eigen passie voor hem neêrstortte in een hoop asch... Dat alles is jaar na jaar, langzamerhand, voor hem opgerezen, toen hij geen kind meer was, maar man werd en man was, en begreep, en terugzag, en nadacht, en verbond wàt hij had begrepen, en terug had gezien... Hij vermoedt, omdat hij kent hare ziel... Maar wat is die ziel nu verstompt, en wat is zij oud, wat is zij oud! Een medelijden verweekt zijn eigen ziel, oud, oud ook en vòl droefheid om àlle dingen des vroegeren levens... om zijn moeder... en om zich, ouden man... Wat is zij oud, wat is zij oud... Stil, o stil: laat haar even nog ouder worden, en dan zal het gedaan zijn, en het Ding zal voorbij zijn gegaan, de laatste slip van den spokigen sluier zal zijn verdwenen,