- Ik hoorde het dadelijk in je stem, dat je niet in je nopjes bent.
- Nu, ik heb misschien wel verdriet... Hier zijn we er.
Zij belde bij de oude mevrouw Dercksz: binnen haastte de oude Anna zich heel erg om open te doen.
- Even uitblazen, Anna, zei de oude heer. Even uitblazen... De jas maar aanhouden, en... in de voorkamer... een oogenblik uitblazen.
- Het wordt al frischjes, zei oude Anna. We zullen gauw stoken in de voorkamer. Ook al komt mevrouw er nooit, er wacht toch dikwijls iemand, en dokter Roelofsz is heel kouwelijk...
- Niet te gauw stoken, niet te gauw stoken, zei de oude heer ontevreden. Stoken is voor ons, oude menschen, de pest...
Hij zette zich, moê, in de voorkamer, de beiden handen op den ivoren knop van zijn stok. Anna liet hen alleen.
- Kom, kind... Wat is er? Verdriet?
- Een beetje... Ik blijf zoo alleen... Morgen trouwen ze immers.
- Ja, ja... morgen trouwen Lot en Elly... Nu, ze zullen wel gelukkig zijn.
- Ik hoop het... Maar ik...
- Kom, kind, wat met jou...?
- Ik zal òngelukkig zijn.
- Nou, nou...
- Wat heb ik?... Niemand van mijn kinderen om me. Ik denk maar eens naar Engeland te gaan. Daar heb ik John en Hugh... en Mary komt terug uit Indië.
- Ja, kindje, als we ouder worden, blijven we heel alleen... Kijk mij... Nu Elly trouwt, hoû ik alleen Adèle... Gelukkig, dat ik nog uit kan gaan... en dat ik mama dus soms nog zie... en jullie... jullie allen... en dokter Roelofsz... Maar als ik impotent was, wie zoû ik hebben... Jij, je bent nu nog jong.
- Ik? Ben ik jong?
- Ja, kind, ben jij niet jong...?
- Maar, meneer Takma, ik ben al zestig!
- Ben jij al zestig...? Ben jij al zestig...? Kind! Ben jij al zestig?
De oude man zocht, strijdende tegen plotseling opkomende