| |
| |
| |
De Cid II
Op de heuvelen om de stad kampeerde de Campeador tusschen de zijnen en daar de koning verboden had, dat die van Burgos den banneling en wie hem volgden mondvoorraad zouden bezorgen, leden zij honger en dorst. Tot Martin Antolinez verscheen met muilezelen, die aan droegen in de leêren zakken, hen hangend ter zijde, brood en wijn en vleesch en ooft en zeide:
- Cid en Campeador, ik kom u en de uwen voeden en lesschen, want ik ben uw vriend gebleven. Voor wat ik doe, zal de koning mij toomen, maar ik volg ùwe banier, en zoo de koning weêr eenmaal u goed te moede zal worden zal hij ook mij goed te moede worden. En zoo niet, dan is het mij niet meer waard dan een rotte vijg, dit zweer ik u.
Maar de Cid antwoordde:
- Martin Antolinez, gij zijt een moedig ridder en een eerlijk vriend en zoo gij mede met mij trekt in ballingschap en in strijd tegen de Mooren, voor onze eigen rekening, zal ik uw gage verdubbelen. Maar weet, dat ik geen geld heb, noch voor u, noch voor mij, noch voor onze makkers, ridders en ruiters, knapen en knechten...Toch wil ik in dit gemis trachten te voorzien. Ga dus, Martin Antolinez, en neem twee mijner leêge schatkisten en vul die zwaar met zand en beweeg in het geheim de twee rijke Joden, Rachel en Vidas, hier heen te komen, hen zeggende, dat ik mijn kostbaarheden niet meê naar Burgos kan voeren, omdat zij zoo
| |
| |
zwaar zijn en de koning er beslag op zoû kunnen leggen. Zeg hen dus te komen, ongezien door wie ook, vermomd, en in de nacht. God weet, dat ik handel alleen uit nood gedwongen, maar met Jezus' hulp zal ik eenmaal mijn schuld aflossen, zoo wel op aarde als in den hemel...
Martin Antolinez ging naar Burgos, naar de twee rijke Joden...Zij hadden vaak den Cid zijn oorlogsbuit af gekocht: kostbaar Moorsch vaatwerk, Moorsche juweelen, en Martin Antolinez zeide:
- Vidas en Rachel, hoort eens. Gij weet, de Cid kampeert op de heuvelen en hij heeft geldgebrek maar hij heeft ook twee groote, volle schatkisten, vol kostbare Moorsche juweelen en Moorsch vaatwerk, waar onder zijn muilen bezwijken. En hij vreest, dat de koning hem zijn buit af zal nemen en zal rekenen onder de schatting, die de Moorsche koningen van Toledo en Sevilla hem verplicht zijn. En daarom, Vidas en Rachel, zendt de Cid mij tot u beiden en verzoekt u: wilt gij de beide zware schatkisten voor hem bewaren en hem er een som gelds op leenen, maar ook binnen een jaar de schatkisten nièt openen...?
Vidas en Rachel zagen elkander aan en schudden de hoofden en streelden de baarden en wogen en wikten, tellende op de vingers het voor en het tegen. En toen spraken zij, Rachel en Vidas:
- Wij weten wel, dat de Campeador schatten bezit, die hij buit maakte te Sevilla en Toledo...Moorsche juweelen en kostbaar Moorsch vaatwerk zóo zwaar, dat de muilezelen er onder bezwijken. Wij weten het wel, wij twijfelen er heelemaal niet aan. En de Cid is een dappere Campeador en de Cid is een eerlijk Christen. En wij willen wel zijn twee zware schatkisten bewaren, diep onder den grond, waar niemand ze zien zal. Maar zeg ons, Martin Antolinez: wàt moet de Cid hebben in leen voor zijn onderpand: de twee zware schatkisten?
- Mijn Cid, zeide Martin, is een redelijk man; om zijn schatten in veiligheid te weten, o Rachel en Vidas, verlangt hij niet meer dan zeshonderd gouden schilden...
- Drie honderd per kist, zeide Vidas en zeide Rachel; zijn de kisten éven zwaar?
| |
| |
- Zij zijn even zwaar, zeide Martin; want de schatten zijn gelijk verdeeld naar hun gewicht; de eene kist zal geen korreltje zand zwaarder zijn dan de andere. Maar de nacht donkert al: geeft me dus gauw de zeshonderd schilden, gouden, en dan kunt ge de schatkisten halen...
- Martin Antolinez, zeide Rachel en zeide Vidas. Zaken zijn zaken en zoo doet men geen zaken. Wij geven de schilden en de Cid geeft de kisten. Dat wil zeggen: wij leenen de schilden en bewaren de kisten. Als onderpand, Martin Antolinez. Nu goed, wij hebben beloofd de kisten niet te openen binnen éen jaar, en het zijn goùden schilden, zeshonderd, die we geven zullen. Vidas geeft driehonderd schilden. En Rachel geeft driehonderd schilden. Van goud. En Vidas bewaart éen kist...En Rachel bewaart den anderen kist. Want de kisten zijn even zwaar. De éene kist mag geen korreltje zand zwaarder zijn dan de andere kist. Zaken zijn zaken, Martin Antolinez. Maar zóo...doet men geen zaken. Wij halen eerst de kisten en geven dàn het geld: Vidas haalt zijn kist en geeft driehonderd schilden. En Rachel haalt zijn kist en geeft driehonderd schilden. Het zijn dus te zamen zeshonderd schilden en allen goud. En het zijn twee kisten, even zwaar.
- Komt dan de kisten halen, zeide Martin Antolinez. En neemt de muilezelen meê.
- We zullen, zeiden de Joden; zes muilezelen mede brengen. Vidas drie muilezelen. En Rachel drie muilezelen...Twee muilezelen voor iedere kist. En de derde muilezel om den moeisten muilezel te vervangen.
- Laten we dan gaan, langs de duisterste wegen. De nacht is volkomen, Vidas en Rachel.
Rachel, Vidas en Martin Antolinez togen in de donkere nacht op weg naar het kamp van den Campeador, op de heuvelen om Burgos. En Martin Antolinez voerde Vidas en Rachel langs de schildwachten tot in de tent van den Cid.
De Cid zat tusschen twee kisten. Zij waren van rood en goud Corduaansch en zij waren benageld met goudene nagels en gesloten met goudene sloten, en dan nog met ijzeren banden omgeven.
| |
| |
Zij waren zóo zwaar, dat als zij kostbaarheden hadden bevat, die kostbaarheden wel heel kostbaar hadden moeten zijn geweest, om zwaar gewicht van edel metaal. De beide kisten waren even zwaar, meende Vidas en meende Rachel, die om beurten beurden de eene kist en de andere kist. En de eene kist zoo zwaar als de andere berekenden, vól Moorsche juweelen en vaatwerk.
De Cid glimlachte minzaam en Martin Antolinez voerde de Joden vóor hem en zij bogen en kusten zijn hand en de Cid zeide: - Gij hebt gehoord, Vidas en Rachel, dat de koning, Don Alfonso, mij verbannen heeft uit zijn rijk en ik weet niet wat te doen met deze twee zwàre kisten vol kostbaar vaatwerk en Moorsche juweelen, alles oorlogsbuit uit Sevilla en uit Toledo, maar als ge er mij zeshonderd gouden schilden op leenen wilt, geef ik ze u gaarne als onderpand, zoo ge echter belooft de kisten nièt te openen binnen éen jaar, uit voorzorg tegen 's konings hebzucht.
Vidas en Rachel beloofden, ja, zij zwoeren bij den eeuwigen God Israëls de kisten nièt te openen binnen een jaar en zeshonderd schilden te leenen, gouden, Rachel driehonderd voor zijn kist en Vidas driehonderd voor zijn kist. Maar vòor zij de kisten laadden op hunne muilezelen, die buiten de tent met de drijvers wachtten, zeide Rachel en kuste de hand van den Cid:
- Cid en Campeador, ge zult verre van hier gaan in vreemde landen en uw oorlogsbuit zal groot zijn als uw goed fortuin, trots den toom des konings. Vergeet Rachel niet, want hij is altijd bereid voor een minnelijke prijs uw buit te koopen of zelfs te bewaren als onderpand voor een som, die gij noodig zoudt hebben. En, Cid, opdat ge Rachel niet vergeten zult, heeft hij een rood Corduaansch stuk leêr voor u mede gebracht, als geschenk, Cid, en hier is het en het is een héel mooi, waardevol stuk en ge kunt er een paar deugdzame rijlaarzen van laten maken en zelfs misschien wel een kleine schatkist, om fijne, Moorsche juweelen, die ge buit zult maken, in te bewaren.
De Cid dankte Rachel zeer en ook Vidas gaf den Cid een geschenk, op den koop toe, als eerlijke, brave Joden, die zij waren en misschien voelde de Cid, de Christen, wel een wroeging hem
| |
| |
prikkelen in zijn Christelijk geweten, maar hij beloofde zich zijn schuld, met Jezus' hulpe, goed te maken, zoo wel op aarde als in den hemel. En Vidas en Rachel deden hunne drijvers de zware kisten moeitevol zeulen naar buiten en iedere kist plaatsen op een plank, die twee muilezels torsten, en de plank kraakte en de muilezels wankelden op de pooten en de losse muilezelen zagen met schuin oog naar de vracht, die zij na een derde van den weg zouden moeten mede torsen, als er twee van de eerste bijna zouden bezwijken. En Rachel en Vidas gingen weêr binnen de tent en zij telden den Cid, op het tapijt voor zijn voeten, zeshonderd schilden voor, alle van goud, Rachel driehonderd schilden en Vidas driehonderd schilden. Maar toen zeide Martin Antolinez:
- Rachel en Vidas, ge zult niet ontkennen, dat ge een goed zaakje hebt gedaan: twee zùlke zware kisten vòl Moorsch vaatwerk en juweelen voor zeshonderd armzalige schilden en zonder mij hadt ge het zaakje nièt gedaan en ge kondt mij wel iets schenken, al was het maar genoeg om een paar nieuwe hozen te koopen.
Maar Rachel antwoordde en Vidas stemde hem bij:
- Martin Antolinez, het is als ge zegt en wij willen u wel iets schenken en genoeg om een paar hozen te koopen van zijde en een brokaten wambuis en een sammeten mantel: hier hebt ge vijftien schilden van Rachel en hier vijftien van Vidas, en zoo zijn we allen tevreden.
En de Joden verlieten met handkus en groet de Christenen, en de Cid, dat zelfde uur, brak zijn kamp op en begaf zich met zijne ridders en ruiters, met zijn knechten en knapen naar de Abdij van S. Pedro de Cardeña, en rijdende bad hij tot de H. Maagd en beloofde haar rijke gaven voor haar altaren en vele missen, aan hare altaren te zingen. En hij was overtuigd, dat Jezus, die immers voor ons gestorven is aan het Kruishout, hem wel zoû helpen zijn schuld te lossen, zoo wel op aarde als in den hemel...
Tot hij bij de abdij aan kwam ter ure der vroegmis en de abt Don Sisebuto hem, de armen open, tegen kwam in den kloosterhof en Doña Ximena, tusschen vijf edelvrouwen en met haar twee kleine dochtertjes, haar verbannen man weenend in de
| |
| |
armen klemde en hij den abt vijftig schilden gaf en Doña Ximena honderd...
En den abt beloofde voor ieder schild, dat deze zoû uit geven ten koste van Doña Ximena, hare twee dochtertjes en hare vijf edelvrouwen, vier schilden terug te betalen...
* * *
Zoo is de moraal van den Cid en van zijne bezingers. Moeten wij er om glimlachen of meesmuilen? Bedenk, in die dagen was meer wellicht dan in de onze, een Christen een Christen, en een Jood een Jood. De rijke Joden van Burgos en Toledo bedrogen zóo vaak de Christenen, dat er geen aardigheid meer aan was. Maar wèl was er aardigheid aan de Christenen de Joden te laten bedriegen, zelfs zulke brave, edelmoedige, vertrouwende Joden als waren Rachel en Vidas, die met hun stoet van drijvers, ezelen en zwàre kisten moede terug kwamen te Burgos en de zware kisten - vòl Moorsche juweelen en zwaar, o zoo zwaar Moorsch vaatwerk! - éen jaar lang ongeopend bewaarden in hun diepste, donkerste kelders...
* * *
In Burgos' prachtkathedraal, in de kapel van Corpus Christi, is nog heden ten dage, bevestigd aan den wand, te zien, lezer, éen der schatkisten van den Cid - ik weet niet of het die van Rachel of die van Vidas is, - als een onomstootelijk bewijs - glimlach of meesmuil, zoo als ge wilt - dat de Christen soms veel leeper is dan de door hem leep gescholden Jood... |
|