| |
| |
| |
Burgos en de Cid
Burgos ligt uren sporen van Madrid, maar Burgos bevat de beroemdste kathedraal van Spanje en wij aarzelen dus niet de reis te ondernemen. En aangekomen te Burgos bezoeken wij natuurlijk die zeer beroemde kathedraal.
Zal ik u haar beschrijven? Neen, ik doe het liever niet. Want wat zal ik u zeggen van deze prachtige kerk? Dat zij, van buiten aanschouwd, wel gelijkt op twee Gothische kerken aan een gevoegd. Om hare dubbel getorende façade en haar octogoon of achthoekigen koepelbouw, wier flitsen en spitsen bijna niet minder majestueus op torenen dan de twee voortorens zelve, gelijkt deze kathedraal een dubbelkerk en maakt zij een zeer machtigen indruk van een geheel voltooid en zeer harmonieus bouwwerk. Dat zij daar rijst uit het onbeduidende Burgos, waar behalve deze prachtkerk alleen nog de herinneringen aan den Cid den toerist beloonen voor zijne komst van Madrid, wekt bijna een zekere verbazing. Vóor dus aan den Cid te denken, doordringen wij ons met de rijke, fiere schoonheid der kathedraal.
Maar - ik kan het niet helpen - die schoonheid laat mij koud. Dit is natuurlijk niemands schuld dan de mijne. Ik hoû van Gothische kerken en kathedralen, maar Nôtre-Dame en Westminster-Abbey en de Dom van Keulen spreken tot mijn gevoel en de Dom van Milaan laat mij koud. Waarom...Ik weet het niet. De prachtige Dom van Milaan met zijn duizende spitsen en flitsen en zijn reusachtig schip, laat mij koud en de drie andere gebouwen doen mij zeer gevoelig aan, overstelpen mij, ontroeren mij met hunne lijnen en bogen, met hun schaduw en licht, hun spinnewaas en
| |
| |
stof des Verledens. En zoo ontroert mij ook die nimmer genoemde, kleine, stemmingsvolle kathedraal van Barcelona, ook die van Tarragona en de grootere van Sevilla ontroert mij maar éven en de prachtbouw van Burgos in het geheel niet. Moet ik u dat analyzeeren? Ik zoû het niet kunnen. Ontroering - die lichte schrik om schoonheid, die schrik van blijdschap, met een stillen traan in het oog om nièts anders ook dan schoonheid - ontspringt om geheimvolle redenen van harmonie tusschen ons en het ontroerende. De een gevoelt haar om deze redenen, de ander om die. Ik analvzeer niets en bewijs nog minder: ik vraag alleen vergunning te zeggen, dat de prachtige, beroemde kathedraal van Burgos mij niet ontroert.
Daarom ben ik gegaan, op den lichten, zacht zonnigen Meischen dag, door een Arabischen boog, naar de heuvelen, van waar men Burgos ziet liggen - stadssilhouet steeds beheerscht door hare majestueuze kathedraalbouw - en heb ik bij de ruïne's van de Citadel en de plek waar eenmaal het huis van den Cid stond, met wat gras onder mij en een steen achter mijn rug, gelezen in de Kronieken, die in de 13de eeuw Koning Alfonso de Wijze, de troebadoer, geschreven heeft over den Cid...gelezen, echter nièt in het oud-Spaansch, dat ik vermoedelijk niet zoû hebben verstaan, maar in het Engelsch en in de vertaling van Robert Southey.
* * *
Het is de elfde eeuw. Iberië is verdeeld in tal van koninkrijken en -rijkjes, Moorsche en Christelijke, want sedert de vier eeuwen der Moorsche overheersching heeft, uit wat over bleef van de Visi-Gothische bevolking, zich een Spaansche bevolking ontwikkeld en zich, vooral in het Noorden, tòch staande gehouden.
Ten tijde van Koning Ferrando, die heerschte als eerste koning over Castilië en Leon - zijn vaderen waren slechts graven geweest - wordt geboren te Bivar Rodrigo Diaz, later de Cid genoemd, ‘Sidi’ of ‘Saïd’ in het Arabiesch, ‘opperhoofd’, of ook wel Campeador: strijder. Victor Hugo heeft de legende des Cids in
| |
| |
zijne Légende des Siècles op kleurig romantische wijze berijmd; Corneille heeft den held tragiesch willen maken om zijne liefde voor Ximena, de dochter van den vijand zijns vaders. In de oude kronieken wordt Rodrigo's - hij wordt ook wel Ruiz genaamd - huwelijk met Doña Ximena zeer eenvoudig verteld. De koning schijnt het voor alle partijen een goed ding te vinden, dat Rodrigo en Ximena huwen en zij zijn elkaâr niet ongenegen, trots de familie-veete en den vadermoord: zij huwen ook en hun huwelijk, met twee dochters gezegend, is lang niet ongelukkig. Een hoogst kalme, bijna prozaïsche opvatting; vermoedelijk had koning Ferrando, had zijn Campeador héel andere dingen aan het hoofd dan de tragische scrupule's, die Corneille uit vond en was Doña Ximena blijde, dat zij een dapperen beschermer had, die mèt haar hare landen beheerde...Als koning Ferrando zijn einde voelt naderen, laat hij zijn uitgebreid rijk na aan zijn drie zonen en zijn twee dochters, een hoogst ondiplomatische zet, want het is niet meer dan natuurlijk, in die eeuw van nog primitieve eerzuchten, dat de vijf kinderen het over de verdeeling oneens worden en elkander bestrijden.
De oudste zoon is koning Don Sancho en Castilië is zijn erfdeel. Maar als hij vermoord is door een volgeling, roept de oudste zuster, Doña Urraca haar lievelingsbroeder Don Alfonso, koning van Leon, om in de rechten zijns broeders te treden. En de Cid, trouwe veldheer des vaders, trouwe veldheer van den oudsten prins, zal nu ook in dienst treden van den tweeden zoon, koning Don Alfonso. Op dit oogenblik vangen in de oude kronieken de anekdoten aan over den held, van wien wij alleen nog maar wisten, dat hij, een heilige gelijk, een leproos had gehuisvest en zelfs bij zich in bed verwarmde, tot de leproos zich in lichtende gestalte als de H. Lazarus openbaarde en zijn adem als een bries den Cid dwars door het hart voer, waarbij de heilige verklaard had, dat, wanneer de Cid dien adem zich ook voelen zoû in het hart, hij zeker zoû zijn van te slagen in alle zijn ondememingen...
Maar nu bloeien de anekdoten van den Cid, den onoverwinnelijken Spaanschen heros, op. Toen hij door den overledenen
| |
| |
koning Ferrando geridderd werd, was hij reeds een jongeling van onschatbaren moed en kracht: had de koning hem niet zwaard en kus gegeven en uit hóoge eere den ridderslag na gelaten? Had de koningin hem niet zijn ros toe gevoerd en Doña Urraca hem niet zijn sporen aan geschroefd? Ook Don Sancho heeft den held zijner heerscharen hoog gewaardeerd. En thans, te Zamora, staat de Cid in de zaal, waar koning Don Alfonso troont om, na zijn broeders dood, den eed zijner vazallen te ontvangen. En de prelaten en graven en de ‘rijke-mannen’ komen, de een na den ander, hun eed af leggen in handen des konings, maar tegen een zuil blijft Ruiz Diaz staan, de Cid en kruist trotsch zich de armen over de borst. En als de koning hem van af zijn troon vraagt, waarom hij, de dappere Cid en Campeador, niet mede den eed van trouw zweert en den handkus geeft aan zijn heer, zegt de Cid, dat hij dit nooit zal doen, vóor Don Alfonso gezworen heeft, dat hij onschuldig is aan den moord op zijn oudsten broeder, Don Sancho.
De koning zweert, maar het is niet genoeg. Om zich van alle achterdocht te zuiveren eischt de Cid, dat de koning zijn eed herhale in de Santa Gadea te Burgos. De koning is boos, maar het geeft niets. Omringd van zijne zusters, Doña Urraca en Doña Elvira, en van alle zijne ridders, trekt de koning naar Burgos, en zweert in de Santa Gadea, bij het kruis der poort, dat hij onschuldig is aan den moord op zijn broeder. Het is niet genoeg: de Cid verzoekt hem ten tweede male te zweren, bij den drempel, dien de vorst overschrijdt. De koning, bleek van woede, - van woede alleen? - zweert ten tweeden male. Het is niet genoeg: de Cid verzoekt den koning te zweeren ten derden male, bij het Evangelie op het Hoofdaltaar. De koning zweert ten derde male, maar hij is doodsbleek. En zijne ridders zweren met hem en zij zijn doodsbleek...
Maar de Cid, in zijn treurig hart, meent, dat de gedwongen, viervoudigen meineed thans genoeg straf is voor Don Alfonso, en bidt in stilte tot God en zijn Zoon en zijn Moeder, dat zij den schuldige vergeven èn meineed, èn moord. Want, trots alles, is Don Alfonso de koning...En hij is de zoon van Don Ferrando. En
| |
| |
heeft de Cid niet aan den vader beloofd de zonen en dochteren de beschermende hand boven het hoofd te houden? Al kon de Cid Don Sancho's dood niet verhinderen...moet hij daarom zich scheiden van Don Alfonso?
De Cid, voor den bleeken koning, tusschen zijne bleeke ridders, zweert den leenmanseed, in die tragische, sombere atmosfeer van de kerk van Santa Gadea. Ondoorgrondelijk is de wil van God...
Maar sedert is geen liefde in het hart van den koning voor zijn Campeador. En zijn des Cids vijanden vele, onder de ridders, als de koning zelve tot meineed gedwongen. Zoo dat, als de Cid den Moorschen koning van Toledo den strijd aan doet tegen 's konings geheime wenschen in, de vijandige ridders den Cid in ongenade doen vallen bij Don Alfonso.
Bij Bivar ontbiedt de koning den Cid, om hem rekenschap te vragen. En zegt de koning tot den Cid: Ruiz Diaz, verlaat mijn land. Sire, antwoordt de Cid, ik sta in mijn èigen land. Want Bivar, zijn geboorteplaats, behoorde den Cid. Maar de koning, verwoed, herneemt: Cid, verlaat dan mijn koninkrijk. De koning geeft hem drie dagen, om toebereidselen te maken tot zijn vertrek. Vele van des Cids ridders en volgelingen blijven echter rondom hem. En de Cid weent, voor het eerst in zijn leven. Door zijn kasteel gaat de ontroerende koorts van kasten-leêgen en kisten-pakken. Dienaren en page's ijlen af en aan. En de Cid denkt aan zijn vrouw en zijne dochters, die ver van hem zijn, maar veilig in de abdij van S. Pedro de Cardeña...Maar de Cid en wie hem volgen, zullen naar Burgos gaan, den eersten dag van aftocht in ballingschap.
De poorten der stad zijn open. En door de straten rijdt de Cid en volgen hem zijn ridders en knapen. En het volk loopt hem te gemoet, en aan de ramen der huizen groeten hem klagend de burgers en weenend de burgeressen en zenden hem kushand de kinderen toe. Maar alle deuren blijven hem en de zijnen gesloten. Want koning Don Alfonso heeft boodschap naar Burgos gezonden, dat niemand, op straffe van verlies van bezitting en beide
| |
| |
oogen, den Cid huisvesting geven zal. Bij de herberg, waar de Cid gewoon is af te stappen, meldt hem dit, voor de gesloten deur, een klein meisje, het dochtertje van den waard. De ridders trekken de zwaarden en willen de herberg in trekken met geweld, maar de Cid weêrhoudt hen.
En als een avonturier, als de banneling van den meineedigen koning, dien toch hij trouw heeft gediend, kampeert Don Ruiz Diaz de Bivar, Cid en Campeador, overwinnaar der Mooren, tusschen zijn ridders en knapen op de heuvelkling buiten Burgos, vuren rondom, de wind van de hoogvlakte en de sterren des hemels boven zich als eenig dak, terwijl de stad hare poorten sluit...
* * *
De Cid is de edele, heroïsche figuur van Spanje, van wien zich meer dan de Historie, de Legende heeft meester gemaakt. Als van koning Artur van Engeland, van Roland, Charlemagne's ‘pair’, hebben de meesters der Legende, de troebadoers, zich ook van hèm meester gemaakt. Dat hunne moraal er, naïef-weg, een andere was dan die men ge-eigend zoû denken aan de zangers van een edele, heroïsche figuur, zullen wij weldra zien, als ik u vertel hoe de verbannen Cid, volgens zijne bezingers, zijne leêge zakken vulde op de kale heuvelen om Burgos... |
|