| |
| |
| |
De legende van Roderik I
Toen Tarik, de Moorsche overwinnaar, de stad van Medina-Celi had in genomen, vond hij onder de veroverde schatten, den Spiegel van Salomo: een immense, ronde smaragd, in wier zeegroene diepte de wijze Koning had kunnen zien wat gebeurd was en wat zoû gebeuren...Dit magische Juweel, was door Alarik, den Goth, drie eeuwen geleden, buit gemaakt in Rome, en Alarik had het naar Iberië mede genomen...
* * *
Zoo verhalen ons de Arabische kroniekschrijvers. Is het niet vreemd? Wat moeten wij gelóoven? Hoe kan het zijn, dat de historieschrijvers van veel oudere Oudheid, van Egyptische, Assyrische, Grieksche, Romeinsche eeuwen, détail na détail, ons de Geschiedenis boeken met bijna nuchter realisme, en dat uit de achtste eeuw ons niet de strenge Historie maar de fantastische Legende op rijst, zingende haar dichterlijken fabel? Of wàs het geen fabel, bestond er in Rome, tijdens Honorius, een Salomoniesch en magiesch juweel; vònd Alarik, behalve Honorius' zuster Placidia, in het verbrande Rome, ergens in een paleis of tempel dien smaragd, spiegelgroot, nam hij dien meê naar Iberië en herkenden de mystieke Mooren den fabelachtigen steen?
Ik weet het niet. Maar wel schijnt het mij bizonderlijk toe, dat geheel de val van het Visi-Gothische rijk meer legendariesch ons
| |
| |
door de Arabische kroniekschrijvers wordt verhaald dan streng historiesch. En ik kan niet van Toledo, de oude hoofdstad van dat weinig bekende rijk, afscheid nemen, zonder minstens de Legende van Roderik, den laatsten koning, op te roepen.
Neen, in de laatste jaren van dat verdwenen rijk, dat zich strekte van Narbonne, over de Pyreneeën, geheel Iberië over, en zelfs den Noordkust van Afrika besloeg, leefden geene zonen der Historie, die ons met strengen stift hebben geboekt hoe Roderik kwam ten val. Maar leefden wel de priesters der Legende, de mysten der occulte extaze. Tacitus, Suetonius konden vele eeuwen vroeger hebben bestaan, in het bedreigde Toledo was eeuwen later, ten tijde van Roderik, géen nuchtere historiograaf, was geen enkele Gothische geest, wien het in viel op te schrijven het realistische feit in al zijne naakte zekerheid. En toen Toledo Arabiesch was geworden na dat er de Joden, die de Gothen haatten, den Mooren de stad in handen hadden gespeeld, was de Arabische Legende dadelijk meesteresse over de annalen. Te twijfelen aan hare waarachtigheid is gemakkelijk, maar moeilijker is het mij te verklaren hoe en waarom hare fabelen ontstonden. Zelfs een bloem in het gras ontbloeit niet uit niets. Een occulte kiem is ergens verborgen, zoo de sproke als eene tooverroos ontluikt. Bijgeloovigheid is het niets-zeggende, gemakkelijke woord, waar meê grove geesten schimpen op de allerfijnste ontroeringen, zieningen en begaafdheden der menschelijke ziel.
In alle gevalle geven de oude Moorsch-Spaansche kronieken, geschreven door Moslemsche ‘clerken’ en Katholische monniken, ons de Legende van Roderik, in zoo late eeuw, vol sprookjesachtige dichterlijkheid. De aanvang biedt nog niet anders dan een hoofdstuk uit de geschiedenis van Byzantium: Witiza maakt zich meester van den troon, die eigenlijk toe komt aan den jeugdigen Roderik, nadat Witiza Roderiks vader Theodofred, de oogen deed uit steken en in een kerker werpen. Roderik, naar Italië gevlucht, komt met een leger terug, verslaat Witiza, doet hèm de oogen uitsteken en werpt hem in een kerker.
Niet anders gebeurt het in deze achtste eeuw in Byzantium,
| |
| |
wier historie ons streng en nauwgezet is geboekt door ernstige historiografen. In het Visi-Gothische rijk echter treden na Roderiks troonbestijging, liever nog na zijn nederlaag tegen de Moorsche overwinnaars, de dichterlijke minstreelen op, te zamen met de mystische Legendepriesters, en zij vertellen ons ridder- en liefderoman en tooversproke, en deze zijn ons de eenige bronnen, waar uit wij weten wie Roderik was...
* * *
Roderik, koning der West- of Visi-Gothen was schoon, blond en krachtig; een jong, edel vorst toen hij den troon besteeg in het paleis zijner vaderen te Toledo. De zeden der West-Gothen waren zacht en beschaafd: reeds sedert drie eeuwen, de duur van hun rijk, had Latijnsche invloed hunne oorspronkelijke barbarenziel veredeld: Alariks broeder, Athaulf, had, toen hij Rome in nam, Honorius' zuster Placidia lief gekregen en zij was den Barbaar gevolgd naar Iberië en de Latijnsche prinses was toenmaals (410) de éerste geweest, die de Barbaren om zich heen had verfijnd. Sedert was de Visi-Goth zelve Latijn geworden, onder de lucht van het Iberische Zuiden. Nu, na drie eeuwen, is zijne beschaving eene Latijnsche. Wij mogen ons het Visi-Gothische Toledo voor stellen als een rijke, schoone stad, tusschen massale torens en muren, als een stad van helderkleuriger schoonheid, dan later het Arabiesch-Joodsch-Christelijke Toledo werd. De vermenging bracht tot occulte somberheid: de geheimzinnige atmosfeer, die nù nog in Toledo omme drijft; de vermenging bracht tot melancholie en ernst, zelfs tot magie en mysticisme. Het Gothische Toledo stellen wij ons zonniger voor: de stad, op haar heuvel, ros van steen; de Visi-Goth ros nòg van blonde haar in den lach van zuidelijke zon. Eigenaardige, fijne beschaving, waarvan wij niet véel weten, zal een weelde aan deze stad hebben gegeven. Er zullen bijna klassieke zuilen hebben gerezen; er zal sierlijk huisraad geweest zijn naar het voorbeeld van wat de eerste overwinnaars zagen in het Rome, dat zij drie eeuwen geleden plunderden: er zijn gouden stukken rusting en sieraad en smaakvol emailwerk
| |
| |
gevonden in den ouden Visi-Gothischen grond.
Roderik, dan, was een ridder gelijk uit een roman, als een eeuw later na Charlemagnes dood ontstond: uit een Karel-of-Arturroman. En zijn eerste liefde wordt ons verteld als door een reciteerenden trouvère, die de begeleidende akkoorden ontlokt aan de snaren zijner luit:
* * *
De zee schuimde stormig aan het strand onder de stad Denia: het sterke slot stak de kanteelen omhoog in een donkere lucht zwarter wolken; het weêrlicht flitste over de woedende wateren. De slotvoogd stond bij de tinnen en tuurde uit over de zee en in de kapel was het volk samen gestroomd en smeekte God en Zijne Moeder om bijstand tegen de demonen van den orkaan.
Toen zag de slotvoogd, bij het flitsen der schichten, eene trireem strijden met de woedende golven. De riemen klapperden onbestuurd, de groote mast brak en sloeg over boord. Maar de orkaan woei het schip in de tragische dageraad naar de klippige stranden van Denia en tot zijne verwondering aanschouwde de slotvoogd, dat de trireem verguld was als een schip van statie, dat de verscheurde zeilen in flarden hingen van purperzijde, en dat Moorsche vrouwen in rijken dos zich er wanhopig hielden omstrengeld toen het schip strandde tusschen het rif. Over de klippen naderden de weenende vrouwen en rond om haar, op het strand, verzamelden zich hare begeleiders en trokken de kromme klingen, als een kring van bescherming om haar heen.
Maar Roderik's onderdanen, bewoners van Denia, naderden de schipbreukelingen op hoffelijke wijze.
En de voornaamste der Mooren, wijzende op de schoonste vrouw in hun midden, sprak:
- Onderdanen van koning Roderik, gij aanschouwt hier onze meesteresse, de dochter van den Vorst van Algiers, en zij is de bruid van den jongen prins van Tunis. Wij voerden haar in bruidvaart naar het hof haars bruidegoms, maar de storm slierde ons schip naar het Westen meê. En wij smeeken u hulpe af voor onze weenende prinses...
| |
| |
Hoffelijk groette de slotvoogd de bruid van den prins van Tunis, maar antwoordde:
- Wie strandt, is gevangen in onze macht, volgens onze oudste wetten, maar dat de prinses niet vreeze, dat haar éenig geweld worde aan gedaan: wij zullen haar geleiden voor Roderik, onzen rechtvaardigen vorst, en hij alleen zal beslissen wat haar lot zij.
En hoe de prinses Elyata ook smeekte, tegen hoog losgeld, naar Tunis te mogen vertrekken, als de storm zich had gelegd, naar haar bruidegom, die haar verwachtte, een machtig escorte geleidde haar naar Toledo, naar Roderik. Maar hare landreis scheen niet minder een bruidvaart dan hare zeereis geweest was: schitterende ridders en sterke wachten omgaven hare kavalkade: zijzelve, in hare gouden sluiers, die uit haar tulband vielen, bereed, weenende nog, een sneeuwwitte hakkenei: een vuur stralende diamant bevestte vóor de aigrette aan haar hoofdtooi. Hare dienaressen bereden rond om haar de witte, zacht trappelende schimmels en Roderik had bevolen haar eere te doen en te onthalen langs den langen weg harer reis. En ridderlijk kwam hij haar te moet, tusschen de machtige pracht zijner edelen. Op den brug over den Taag ontmoetten koning en prinses elkaâr en de jeugdige Roderik ontstelde om de groote schoonheid van Elyata. Hij voerde zijne gevangene binnen zijn paleis en troostte er haar met teederheid. Elyata vergat haar bruidegom en de Aartsbisschop leerde haar de verhevenheid der Christelijke godsdienst: met al hare volgelingen werd zij gedoopt; zijzelve, slechts in sluier omhuld, in een rond bad van rood porfier. Elyata heette sedert Exilona en boodschappers werden haren vader gezonden om te melden, dat zij niet neêr zat als troonprinses ten trede van Tunis' keizer, maar dat zij heerschte als Koningin der Visi-Gothen, te Toledo, ter zijde van Roderik.
* * *
Er is in dit allerliefste verhaal iets van de poëtische, éven teeder geparfumeerde bekoorlijkheid van ‘Floris ende Blancefloer’ of van een ander door den minstreel gereciteerde riddersproke, die
| |
| |
het gevoelige hart der luisterende edelvrouwen heeft ontroerd. En dat het geen ridderroman is maar het historisch verhaal der liefde van Roderik en dat het niet ouder is dan de achtste eeuw, terwijl zoo veel oudere eeuwen ons reeds aan strenger historie hadden gewend omtrent de levensgebeurtenissen van vorsten en vorstinnen, het roert ook òns om zijn zacht bekorende naïveteit, waarop wij niet waren voorbereid.
Dit is nog slechts de poëtische aanvang van Roderiks Legende; wij zullen weldra zien, dat zij door de Arabische kroniekschrijvers ook occultiesch, magiesch en steeds wondervoller en fabelachtiger wordt vervolgd... |
|