| |
| |
| |
Toledo
Het is een sombere dag...Wij zijn dien morgen van Madrid gekomen, verleid door een zwakken zonnestraal. Die zonnestraal is geheel gezwijmd. Voor ons rijst een vreemde, grauwe, oneigenlijke, raadselachtige stad. Toledo verheft zich op een heuvel van graniet; een modderkleurige stroom omringt de heuvelstad, zoo als een gracht een kasteel omringt. Zij ligt onder een lagen hemel van zware, sombere wolken, die jagen over een lage, ondoordringbaar grauwe lucht. Een lange brug, die van Alcántara, met twee bogen, die zich met een groote O en een kleinere o troebel te weêrspiegelen trachten in het vale water des Taags, geeft dadelijk de richting aan. Wij gaan door de getinde brugpoort. Ter zijde rijzen getinde wallen. Omhoog, in doorsneê der stad, stijgen getinde muren meê. Het schijnt bijna vreemd, dat deze burchtstede toegankelijk is voor moderne menschen als wij, die zijn gekomen aan een station...Maar geene soudeniers verschijnen op wallen of muren of poort. Wij schijnen vrij te mogen binnen gaan, te mogen òp gaan naar dat vreemde Toledo. Een groote, grauwe massa, vierkant, het Alcâzar, duistert onder de zware wolken, als met schaduw overdompeld. Nu beginnen de eerste droppelen te vallen. De eenzame spits van de Kathedraal wijst naar die wolken, zoo als een vinger wijst ten geslotenen hemel. Massale paleizen, zware kloostermassa's met verbrokkeld beeldhouwwerk en ènkele getraliede ramen warrelen om mijn bijna angstige stemming en wijzigen eentonig hun steeds zelfde, sombere silhouet. Er wenden zich kronkelige straten, er warrelen zich met kei geplaveide sloppen. In regen en somberheid sluipen
| |
| |
zij, als ware het, wèg in duistere verschieten, waar hunne eigene schaduw dood liep...Een Moorsche boog, waar door plots een klaarder verschiet op een verren mist, en de regen striemt over een dal, dat zich uit wischt in diepere wazigheid. Wij blikken om. Wij zijn reeds hoog. De Taag omgracht Toledo reeds in de laagte en aan zijn anderen oever donkeren de ronde, sombere geknotte torens van het kasteel van San Servando.
Eene geheimzinnigheid is om ons heen...Als eene onbewoonde, doode stad, uit den afgrond van Middeneeuw òp gedoken. Een stad zonder moderne winkelstraten, maar van onbewoonde paleizen en uitgestorvene kloosters. Weinige donkere, in capas gehulde mannen, of zwart omhuifde vrouwen glippen langs de sombere muren voort. Hier opent zich wijder een plein, sluit zich weêr dadelijk. Dit huis schijnt een hôtel te zijn. Het is er donker en nu, om twaalf uur 's middags, men electriesch licht op steekt, verwonder ik mij bijna, dat het geen roovershol is...
* * *
Er is in Toledo, zoo hoog, zoo somber, zoo zwart en grauw, zoo vreemd en oneigenlijk en raadselachtig, als ik de stad zag op een regendag, veel bewaard gebleven van atmosfeer en stemming van vroeger. Hoewel bijna geen Gothische steen bewaard werd uit Gothische eeuw, komt toch als een vage herinnering onweêrstaanbaar om mij drijven aan de achtste eeuw, die van Roderik, den laatsten Visi-Gothischen koning...Is het om de onveranderde ligging dier stad, zoo hoog op dat vlak van graniet, boven den haar omwindenden Taag, die traag vloeit onder de rotsige steilte langs? Wat ook veranderde, dit primitieve landschap bleef. Ook de hoofdstad der Visi-Gothen lag niet anders dan het Toledo onzer dagen, zóo boven den Taag en onder de wolken. Toen Tarik Roderik verjaagd had, opende de Moorsche boog overal luchtiger verschiet naar de wijdte heen, kartelde de Moorsche tin Orientalischer tand tegen den hemel aan, maar de elegantere Arabische stad lag niet anders dan de massalere Gothische stad had gelegen. Zoo duurde zij meer dan drie eeuwen. In 1085 voerde de
| |
| |
overwinnende Cid zijn koning Alfonso vi hier binnen. En de stad veranderde niet. Ook koning Alfonso en zijn ‘Campeador’ zullen vermoedelijk naùwlijks Gothische steenen meer aan getroffen hebben langs hun triomfatorsweg. Toledo was geheel eene Arabische veste geworden. En nu, dat de zon eindelijk door breekt, dat de hemel blauwt tusschen de grauwe wolken, en dat wij de grauwe palcizen en kloosters niet meer rond ons zien, maar wel de roomwit gekalkte volkswijken, om een bontere kleurgroezel, zien af tuimelen naar den Taag, nu treft ons nog zeer deze Moorschheid, die de volgende eeuwen nooit vermochten uit te wisschen. Rondom verwijdt zich het landschap, nu de misten òp klaren en de regen alleen nog maar wijd aan den einder schuin striemt in eene vervaging van waterstralen, door welke bleeke zonnegloor heen glanst. Van de uiterste kruinen der cypressen tikkelen de tinkelende droppelen en de olijven, glanzig groen en glinsterig zilver het van vocht zwaar hangende loover, wemelen in teedere òpschijningen, terwijl de Taag, eerst vaal van modder, onder heller licht en helderder lucht, zich verklaart tot een vloed van geel amber, dat doorschijnend vloeit over het kobaltblauw, waarmeê zijn diepere bedding zich vult. De, eerst in mist onzichtbare, bergen sleepen loom ùit hunne kontoeren, die blauwen...
* * *
Het is héel mooi. Het is de méest romantische Spaansche stad, die wij nog zagen, zoowel om hare eerst grauwe, mediaevale kleur en lijn, als daarna, om hare blankere en blauwer omluchte vermoorsching. En wat haar romantisme nog meer verdiept, is, dat Toledo was de stad der occulte geheimen, het necromantische heiligdom der Zwarte Kunst, de burcht der ondergrondsche gangen, die geleidden naar ondergrondsche verwulfsels, waar vreemde duivelseerediensten werden gepleegd; de booze veste, die reeds ten tijde van Roderik werd bevlogen door de demonen van Iblis, en de duivelen van Satan, om in huivering wekkende, geheime torens, waarin de toekomst zichtbaar òp wolkte, in, daarna in vlam verdwijnende, torens den laatsten Visi-Gothischen vorst zijn aan- | |
| |
staanden val te verkonden; de stad der sombere legenden, die voort bleven leven van Joodschen mond tot Joodschen mond, van Moorschen toovenaar tot Middeneeuwsche heks, van Moorsche schim tot Middeneeuwschen spook...En iets van dit spookachtige, dit behekste, dit necromantiesch demonische heb ik wel om in de romantische stad voelen huiveren, zoo wel in de donkere sloppen vol schaduw, als in de lage, zwarte wolkenluchten, waar in de tanden der tinnen vraten, zoo wel in de kier-geopende kloosters en spectrale paleizen als in mijn eigen sombere hôtelkamer, zoo wel om de omsluitende bergen als om den diep gezwollen, bruischenden Taag, die zoo vreemd blauwen ging door zijn troebel amber door...De avond viel zoo gauw, na het oogenblik van namiddagklaarte. En de avond viel zoo zwart, als met zwarten sluier over sluier, uit den weêr lagen, wolkvollen hemel en uit de zwarte stadmassa, met hier en daar, sinister, een licht, stak toen ùit die éene verweduwde torenspits der Kathedraal, steeds als vinger, die ùit al het geheim der aarde omhoog wees naar het geheim van den hemel. Ja, die ricaneerend onheilige stemming, zij heeft mij, romantiesch, doorhuiverd, toen ik de
groote Kathedraal door dwaalde, in het late namiddaguur; de schaduwen grijnsden in de hoeken, de ruitrozetten glansden òp als gloeiende oogen, de heilige-beelden in de nissen schenen te gaan lachen met grinnikende monden en te bewegen, als dreigden zij af te dalen om een zwarte mis te vieren in de donkerste kapel; hoe donker waren niet die kapellen, hoe satansch verwerd niet de bleeke sacristein, die met een bleek dwaallicht aan lange roede ons dwong de reeds in nacht verzonken schilderijen te zien, hoe wij ook zeiden, dat wij den volgenden morgen wel terug zouden komen...Hij ricaneerde als de heilige-beelden en hij liet ons niet los; hij wees, ricaneerend, ons àlles; op ieder glansje maakte hij ons opmerkzaam, en het kostbaar gesteente en metaal flonkerde op als met helsch gevlammel en in het gebeeldhouwde koorgestoelte zaten zwarte schimmen hoewel nièmand er zat! Maar over de prachtige jaspis-zuilen hingen harige, Gothische duivelvlerken in de hoogte en schenen vreemd wapperen te gaan...
| |
| |
* * *
Den volgenden dag was dat demoniesch betooverde niet over Toledo en onder een effen, blauwen hemel, met het wijde zichtbare landschap omrond en den meer en meer amberblonden Taag, die na den regen snel vloot, omlaag, was Toledo vooral een allerbelangwekkendste warreling van oude architektuur; de oudste, de Visi-Gothische, helaas, was niet meer bewaard, maar de Arabische opening speelde telkens, doorzichtig of ingebouwd, tusschen al het latere Middeneeuwsche, als eene niet te verdrijven gratie door; er waren poorten, als de Puerta del Sol, met hare twee torens, in mudejar-stijl (stijl der verchristelijkte Arabieren), en de Puerta Visagra antigua, ouder nog en geheel Moorsch, die evocatie-vol waren, als wandelden wij door haar heen het Verleden binnen en de Legende liep ons vroom murmelend voor, en bij het kerkje van El Cristo del Luz zong zij nòg van den Cid, die koning Alfonso vi binnen leidde in triomfin Toledo en wiens ros neder knielde, op deze plaats, zoo àan wijzend een plek in den Gothischen muur, waar een crucifix werd gevonden met een brandende lamp, ingemetseld door de overwonnene Gothen en vlammend verborgen gebleven durende drie eeuwen Moorsche overheersching. En wij zagen Santa Maria la Blanca, de oude mudejar-synagoge, sedert 1400 reeds Christelijke kerk; blanke zuilen en blanke bogen, waar tusschen wondermooie kapiteelen, tusschen wier kronkel-arabesken een pijnappelmotief zoo kunstvol telkens verwerkt werd, terwijl door hooge, ronde openingen een schuchter, kuisch licht blank zich verspreidde en de schaduwen blauwig neêr sloeg voor onzen voet...En toen wij eindelijk Santo Tomé mochten binnen treden, waren wij blij, want hier zouden wij zien het meesterwerk van el Greco, de Begrafenis van den graaf van Orgaz, met die rij van portretten van Toledaansche edelen, die eene der grootste heerlijkheden is der Spaansche
schilderkunst. Maar daar ik hoop u later nog veel te vertellen van dat vreemde genie, dien Griekschen schilder Domenico Theotokópuli, el Greco, wil ik thans, in deze stedeschets, niet meer van hem getui- | |
| |
gen, en geleid ik u langs de groote kerk van San Juan de los Reyes, gebouwd door de Katholische Koningen, over den brug van San Martin naar den anderen boord van den Taag. Daar is ruwe berg, ruig bosch en ravijn, diepen vloed onder aan ommuurde olijvegaarde, waar boven de schermen der pijnen ronden en de cypressen als donkere muren op staan: landschap met de eigen boomen van Italië, maar hoe anders hièr van ziel, dan dàar, missende blijheid maar schóon van stuggen ernst en starre izolatie en geheimvollen trots: eene barre eenzaamheid, aan welker overzijde, óver de romantische kloof van den Taag, Toledo zich kartelt tegen den hemel, de van hier schijnbaar ongenaakbare stad vol van demoniesch mysterie...
* * *
In zulk een stad, in zulk een landschap is het de levensblijde ziel moeilijk te ademen. Hier is te vertoeven voor hàar ènkele dagen omdat zij waardeert wat romaneske schoonheid zij ziet om zich heen, maar een sombere druk verhindert haar vlucht en haar glimlach. Zelfs als de zon schijnt, schijnt zij hier over eene drukkende somberheid en de Arabische boog, zóo Noordelijk, gelijkt ons een banneling. Ik geloof, dat het moeilijk zoû zijn Toledo lief te hebben als Siena, als zelfs donker Assisi is lief te hebben. En de Spanjaarden zelve hebben Toledo niet lief. Voor hen is ‘toledano’ een adjectief, dat niet alleen toepasselijk is op de antieke industrie der gedamasceerde klingen en op de moderne der fijn gecizeleerde goud-en-zwart-zilveren sieradiën. Voor hen is ‘toledano’ ook alles wat onsympathiesch, wat onhartelijk, wat onaangenaam is. Een slapelooze nacht noemen zij een ‘noche toledana’. Een slecht hôtel noemen zij ‘toledano’; een lucifer, die niet ontvlamt, ‘toledano’...Waarom is dit zoo geworden? Waarom ademt deze nog steeds geheimnisvolle stad die stugge atmosfeer, waarin u iets gejaagds overvalt om hare schoonheid in u op te nemen en dàn heen te gaan zonder u te beloven hier weder terug te komen, zelfs al heugt gij u ook de vreemd prachtige Greco's met heimwee, omdat gij hen nóoit weder zult zien en bestudeeren...?
| |
| |
Ik weet het niet. Maar ik weet wel, dat, hoe wondervol het demonische Toledo op haar granietrots ook ligt, gij herademt als ge in het banale Madrid terug zijt..misschien wel met een bijna niet te analyzeeren spijt, dàt ge herademt... |
|