| |
| |
| |
Het Escorial
Het zal mijn lezer en mede-reiziger in Spanje misschien heel erg verwonderen, maar ik geef hem geen apart Dagboekblad met den ondertitel: Madrid. Want wat is Madrid? Madrid is, voor mij, het Prado-muzeum, een zóo groote heerlijkheid, een zoo verrukkelijke verzameling Schoonheid, dat ik hier van toch hoop te verteller in Dagboekbladen, alléen dièr Schoonheid gewijd. Maar wat is Madrid daarenboven nog? Wel, Madrid is een vrij groote stad, met een plein, dat heet de Puerta del Sol, waar op de voornaamste straten uit komen; Madrid is een stad, waar, (als de morgens gewijd zijn aan dat prachtige Prado) verder het toeristenbelang is gedaald tot lunchen en rusten in een groot hôtel op die zelfde Puerta del Sol; vervolgens, in rijtuig of auto, na thee te hebben gedronken in de Madrileensche tea-room, toeren op de paseo's, tusschen àndere rijtuigen en auto's, waarin zoo ongeveer onze gelijken gezeten zijn, ik meen meer of min elegante heeren, en dames met hoeden met pluimen; daarna dineeren in het groote hôtel, daarna wat hangen, in den hall, even kijken op straat, waar nièts voor valt, en dan naar bed...Neen, lezer, ik zoû daar géen Dagboekblad mede vullen kunnen, zonder èrg te gaan zeuren. Madrid is, voor mij, alléen het Prado, - tot later bewondering uitgesteld - en daarom kan ik u van de Stad aan de Manzanares niet veel vertellen; noch van het Paleis van Don Alfonso, die gezellige koning-jongen, die met iederen aanslag op zijn leven leuker fatalistisch en glimlachender onverschillig wordt, noch van de rivier zelve, die onder zijn paleis vloeit, half droog en bevlagd vol waschgoed, ja zelfs niet van de romeria de San-Isidro,
| |
| |
de kleurige kermis, die wij bezochten op dien heiligen-dag, aan de boorden van dien zelfden droogen, verzomerden vloed. Voor het Prado alléen, had ik wel maanden in Madrid willen blijven, maar de dag bestaat niet alléen uit een morgen; het leven bestaat niet alleen uit schilderijen-bewonderen, eten, drinken, toeren, hangen en slapen en waarlijk, Madrid, hoe ook àl mijn hoop op haar gevestigd was, gaf mij dat wat iedere Spaansche stad mij reeds had gegeven: te veel moderniteit, te veel banaliteit, te veel vervelingop-straat om het er langer uit te houden dan een kleine veertien dagen, en zoo lang nog, alléen om het Prado! Dus - geen apart Dagboekblad over de schitterende hoofdstad van Spanje. Heusch, ik heb minder fantazie dan men denkt; ik moet iets gezien hebben of door ièts getroffen zijn om er ook maar even over te kunnen schrijven, en in Madrid zag ik, na de glorieuze morgens van kunst, niets meer dan menschen, huizen, rijtuigen, auto's en stadsparken, zonder heel veel belang. Misschien was het éenige interessante (of on-interessante, misschien?) dat niemand, die zich respecteerde, een voèt zette op asfalt of trottoir, dat iedereen tufte of minstens door een manke rozinante in een schommelbakje zich voort liet doedelen.
* * *
Madrid heeft echter een voordeel. Madrid is niet te verwerpen als centrum van enkele zeer merkwaardige uitstappen: Toledo en Avila worden bijna door alle toeristen van uit Madrid bezocht, omdat de hôtels dier steden waarlijk niet aangenaam zijn en ook het Escorial bezoekt men van uit Madrid.
Ik heb tusschen de Alhambra en het Escorial véel gezien en, vreemd, ik schrijf u, na over de Alhambra geschreven te hebben, dadelijk over het Escorial...Ik schrijf u niet van het romantische Ronda, waar ik staarde van den brug in den schuimenden afgrond, door welken de Guadalavin zich een weg baant; ik schrijf u niet over het witte Tanger, waar wij een paar dagen ons wèg droomden in zacht roze morgen- en avondtinten of ons amuzeerden met de bontere, Afrikaansche ‘lokale kleur’ der bazars, maar
| |
| |
ik schrijf u over het klooster, dat Filips ii zich dacht en bouwde. Want het effect van contrast tusschen Alhambra en Escorial is niet te versmaden. Dàar, boven Granada, bij het dichte olmenbosch, die achter roode muren verborgen Moorsche tooverpracht, vòl van duizende Moorsche herinneringen aan Historie; hier, tegen de vaal grauwe rotswanden der Guadarrama-keten, die vaal grauwe vierkante massa, die kloosterimmensiteit, haar schaars gevensterde muurvakken, haar koepel, hare vier torens streng verheffend, zonder pracht en met alleen éene herinnering: die aan den strengen vorst, die ons niet lief was...Schoonheid geeft het Escorial u weinig: wie zich door de kleurlooze silhouet van het Iberische Vaticaan heeft laten imponeeren, kan verder geen anderen indruk meer eischen dan wederom immensiteit van onwaarschijnlijke afmetingen: de zware blokken der monumentale poort, de ernstige Hof der Koningen, de stroeve trappen, voerend ten St. Pieterachtigen templo, die zijn granietkoepel omhoog rondt boven onze vernietigde kleinheid, verder de eindelooze zalen en gangen, die gaan, rechthoekig, zonder gril of afwijking rondom de triestige vierkanten der hoven...dit alles spiegelt wel de starre ziel terug van den koning, dien ons volk gehaat heeft. De onverbiddelijke ziel, de ziel, die ook maar geen duim af week van wat Filips goed en recht meende, zoo als in geheel deze architektuur ook een mathematische wet heerscht, die deze immensiteit over onze nietigheid drukkend zich strekken doet, om onze kleinheid heen minachtend zich doet rijzen. Geen glimlach, geen óogenblik van teedere fantazie straalt uit deze massa van bergsteen, wier chaotische brokken onder Filips' eigen toezicht werden gehouwen en samen gevoegd tot een rechtlijnige bouw van vroomheid: de vorst zat neêr, ginds op een rotszetel der Guadarrama en spiedde onverbiddelijk of zijne bevelen werden uit gevoerd, of zijne architekten
gehoorzaam waren, hem, den oppersten bouwheer.
* * *
Een vreemde menschenziel, deze ziel van Filips ii, een ziel bijna
| |
| |
zonder menschelijkheid. Filips ii, hij geleek op zijn vader, maar des Vijfden Karels menschelijkheid bleef verre van zijn zoon. Filips ii, hij vertoonde de eigenschappen zijns vaders, maar verstard, versomberd, en overdreven. Karels trotsch vorstelijke eerzucht overdreef zich bij Filips tot starren hoogmoed, die alleen den Hemel boven zich erkende; Karels vroomheid, die hem bewoog afstand te doen van heerschersmacht en het leven te eindigen in een nederige cel, overdreef zich bij Filips tot een starre dweepzucht, die hem dit klooster van het Escorial deed uit strekken als een verpletterende immensiteit, met slechts twee kleine cellen, waar in de koning van Spanje leefde, werkte, bad, onze Nederlandsche gezanten ontving, sliep en sterven zoû. Overdrijving in àlles, in hoogmoed zoo wel als in zelf-vernedering voor het goddelijke. Zichzelven op aarde oordeelen als de eenige recht en gelijk hebbende, wiens meening de éenige bestaanbare is; voor God echter, trots een koningskroon en een schepter, niet meer dan een stof van zelfverzaking zijn...Dit vreemde contrast, deze vreemde, onmenschelijke menschenziel was Filips ii, de bouwheer van het Escorial. Of hij aardde naar zijne moeder? Isabella van Portugal, zijne moeder, wier ideaal mooi portret door Titiaan ons haar in het Prado toont zoo lieflijk statig en beeldmooi voornaam in de harmonie der rood-purperen tinten van haar fluweelen gewaad, is eene vorstin, van wie de Historie weinig gewaagt: hare fijne, delicate schoonheid verschemerde, als een zwakke glans, ter zijde van de uit stralende wereldberoemdheid haars gemaals, Carlos Quinto...Maar zij ziet er nièt uit of hare zachte ziel zoû geleken hebben op die harer zoon. Neen, Filips ii was, in de overdrijving van zijn vaders ziel, vooral zichzelve, als geworden uit zich, gegroeid uit zijne starheid, en het Escorial, dat hij als eene meetkunde van
steen groeien deed uit den chaos der Guadarrama, is zijn eigen geweldig symbool.
* * *
Om dit symbool is het Escorial eene schoonheid maar alléen ook om dit symbool. Zoo ge zonder aan dit symbool te denken,
| |
| |
dwaalt door deze hoven en gangen en zalen, deze kerk, dit koningspantheon. zal géen indruk van schoonheid zich stempelen in uwe ziel. Filips ii wijdde deze geweldige kloostermassa aan San Lorenzo, omdat hij den slag van St. Quentin won op den dag, dien heilige gewijd (10 Aug. 1557) en een populair idee is, dat geheel de bouw zoû voorstellen het rooster, waar op San Lorenzo boven gloeiende kolen, bij Rome, gemarteld werd: een vierkant plan, in gelijkmatige vierkanten verdeeld door, elkaâr snijdende, evenwijdige lijnen, terwijl het, later bij gebouwde, paleis dan het handvat van dit rooster zoû beelden. San Lorenzo's marteltuig is dan ook overal op het Escorial gebeeldhouwd, maar het is te betwijfelen of Filips ii reeds gedacht heeft aan wat eene volksmeening spoedig zàg in het kolossale gebouw. Hij meende alleen te geven een indrukwekkende massa: straf, strak, meetkunstig, emotie-loos en vooral omamentatie-loos en wat zijne navolgers toe voegden aan zijne schepping was de pompeusheid van baroque-stijl en de decadentie van na-Renaissance: andere schoonheid dan die van het symbool - niet dat van San Lorenzo, maar dat van Filips ii zèlven - blijft verre van deze reusachtige architectuur In de kapittelzalen zult ge een paar schilderijen zien van Ribera en Greco en Velasquez, die u zullen treffen, maar eigenlijk zal de gedachte aan Filips ii, zoo de geest van het Escorial in u is door gedrongen, u niet meer los laten en u beheerschen...En ge zult u op nieuw begeven naar de beide cellen, die de vijand van ons volk voor zich liet bouwen, en waarvan het oratorium dadelijk uit ziet op de gouden apotheoze des Hoogaltaars van den templo of kerk. Daar, in dat oratorium, leefde Filips zijne laatste jaren, ontving hij, zijn jichtig been op een laag stoeltje, onze graven van Egmont en Hoorne, en andere vaderlandsche
edelen, ontving hij ze koud, onbarmhartig en barsch; daar, later, niet meer van zijn lijdensbedde zich richtend, stierf hij, in zijne handen het zelfde crucifix, dat zijn stervende vader in de handen geklemd had gehouden, stierf hij in een cel, als zijn vader in een cel was gestorven, maar Filips ii met de oogen gericht op die glorie van het Hoogaltaar, dat zichtbaar is door een binnenraam...
| |
| |
En hier, in deze cel, is ons onze gróotste emotie om het Escorial bewaard: hier treden wij den grond, hier ademen wij de atmosfeer, den zelfden grond, de zelfde atmosfeer, dien hij trad en die hij ademde; hij, dien wij hebben gehaat als een beul, maar die voor zichzelven meende goed te zijn, rechtvaardig en wijs en wien zijn eigen volk ook bijna niet anders oordeelde...
* * *
Buiten, herademen wij. Het is of een druk van ons is afgenomen, eene beklemming zich heft van ons hart, dat weêr vrijer slaat, van onze longen, die weêr ruimer ademen. In het Westen, door de grauwe wolken, die dien geheelen dag gezwoeld hebben over den hemel, breekt de dalende zon dóor voor het eerst, met de stralen van hare zinkende glorie. De vaalgrauwe Guadarrama-toppen teekenen zich met gulden randen duidelijker af. Een wade is geheven van het stugge landschap, waar door de weg op-waarts slingert, die onze wandeling zich heeft gekozen. Nu zijn de reeds avondvale rotsen geheel om ons heen en hier is de ‘zetel des konings’, de vlakke rots, waar heen rotstreden geleiden en van waar Filips ii den bouw van zijn klooster overzag...Ginds ligt, vierkant, bekoepeld, omtorend, het immense Escorial...Een rozige gloed straalt over de vaalgrauwe massa, die bijna de kleur der bergen heeft. Zoo hebben wij ook de Alhambra zien liggen, met hare barstende rosse torens en okerdoorgloeide purperen muren. Zij was in het zonnesterven een Weemoed, zóo melancholiek, als ik geen gebouw rijzen zag in de weemoedstemming van avond, en er zwol, toen ik haar zoo zag, iets in mijn ziel of zij zoû gaan weenen door mijne lijflijke oogen heen...Maar nooit heeft het bewustzijn der Nutteloosheid van menschelijke, zelfs koninklijke wil-en-poging mij zoo diep, als vernietigend, getroffen, als toen ik van af den rotsenchaos die meetkunstige rots daar zag rijzen in geheel zijn ijdelen hoogmoed: hoogmoed, die thans alleen het in sarkofagen gesloten stof van koninklijke sterfelijkheid omsluit... |
|