| |
| |
| |
Münchner potpourri II
Ik zie ten minste niet in, waarom ik u een tweede souper in dit genre niet zoû opdisschen, vooral, omdat het dit voordeel heeft, dat het licht is, o zoo licht, véel te licht, zoû zeggen vriend Jan...En ik wil u dus eerst verzekeren, dat Augustus in München, ten minste dit jaar, reeds herfst is! Ach, wij arme menschen! Wat hebben met ons de goden voor! Het eene jaar verschroeien zij ons, tot het ons verwondert, dat wij blank van ras blijven en niet worden als de Ethiopiërs, die zwart geschroeid werden toen Faëton te dicht met vaders zonnerossen bij de aarde verdwaalde; het andere jaar dwingen zij ons onze elegantste zomerbevalligheden diep in onzen koffer weg te bergen en Helios af te bidden éen enkelen straal van zonnegenade en wij, arme, beklagenswaardige stervelingen, wij moeten dat maar alles door maken en er helpt geen lieve moeder aan! Au fond zijn wij charmante stervelingen, dat wij nóoit op staan tegen de goden, wàt zij ook ons doen! Lieve hemel, wat schikken onze brave zielen, hebben zij eenmaal den plooi beet gekregen, zich toch goed en wat zoeken zij steeds, als filozofen, to make the best of it! Want, weet ge, nu de kastanjewaaiers in den Engelschen Tuin van München al niet meer zomerkoelte toe wuiven maar reeds goudgelen en dwarrelend vallen - ook de natuur leeft tegenwoordig snel! - zeggen wij zalig tegen elkaâr: wat een geluk, dat we niet meer in de bergen zitten, tusschen regen en sneeuw, bij een kachel; wat een geluk, dat een stad
| |
| |
hare muren veilig om ons op steekt en dat wij 's avonds naar de komedie kunnen gaan, precies als in den winter!
* * *
Ik vind, dat wij stervelingen waarlijk een pluimpje verdienen omdat wij zoo goed ons schikken kunnen en nooit opstand maken tegen de goden, die met ons voor hebben...niemand weet wat...En wij, zonder ons er in te verdiepen, wàt zij misschien met ons voor zouden kunnen hebben, gaan allerbeminnelijkst onzen weg. Ofzijt gij wel eens in een slecht humeur...omdat Morfeus u slecht deed slapen?? Ik nooit. O toe, leer toch van mij, altijd in een goed humeur te blijven, of gij geslapen hebt of niet. Slechte humeuren, ik verzeker het u, zijn veel erger voor uw teint dan slapelooze nachten zijn...Stortregent het dus, in München of in Den Haag, brom dan niet op Helios, die wèl in een kwaad humeur schijnt te zijn; mopper dan niet, dat de straat u niet toe lacht, zoo rijkelijk beplast door Pluvius, maar ga liever welgemoed schrijven uw feuilleton. Of hebt ge geen feuilleton te schrijven? Ja...dàn kan ik mij begrijpen, dat gij niet kùnt geraken in goed humeur. Want het schrijven van een feuilleton is een probaat middel om te komen in goed humeur, mòcht gij dit ook even verloren hebben...wat ik nòoit doe. Hoewel de groote goden, hoewel zelden de Muzen en Apollo om u heen zich verwaardigen te komen als gij een feuilleton wenscht te schrijven, dartelen er tàl van kleine godheidjes om u rond bij deze luttele bezigheid, de godheidjes der kleine poëzietjes, der kleine vroolijkheidjes, der kleine geestigheidjes, met de miniatuur-muze der kleine woordjes en àlle deze godheidjes, ik verzeker het u, maken, dat gij, al schrijvende uw feuilleton, herwint uw góed humeur...mocht gij ook dit wellicht verloren hebben; een psychologische toestand, mij onbekend.
* * *
In München of waar ook, de goden moeten wij eeren. Ik ben ten minste, geloof ik, opzettelijk naar München gekomen om Euter- | |
| |
pe - en Muzen, gij weet, tellen onder ‘de goden’ - hulde te doen, want de ‘verheugende’ Muze der zoete klanken wordt, vreemd, in Italië weinig ge-eerediend en toch is iedere Italiaan op haar dol. Klinkt er ergens een viool of maar een guitaar, dan verzamelt zich aandachtig het volk...Maar plechtige eeredienst wordt dezer vrouwe der zoete klanken al bitter weinig ‘geleistet’. (O, wee, ik vergeet al mijn Hollandsch in Duitschland, iets wat ik nooit deed in het Zuiden!) Hier, in Münchens herfst-Augustus, is die eeredienst meer in tel en wij troosten ons met concert of opera op de avonden, dat stortregens en stormwinden de zwaluwen reeds verjagen. Wij baden ons in een bad van muziek. Nu mag ik natuurlijk niet schrijven, zelfs niet denken over muziek, niet waar. Ik weet nièts van muziek. Ik weet zelfs niet het a-b-c van harmonie-leer...: heet het zoo niet? En toch, o muzikale lezer, zoo ge wist hoe het bad van muziek mijn geest, zoo lange verstoken van die wèl luidende frischheid, heerlijk aan doet...Ik geloof, het is het zelfde geval als met u het geval is wanneer ge een roman leest...zoo ge géen romancier zijt. Ik neem ten minste aan, dat gij, geen romancier zijnde, absoluut niets weet van roman-compozitieleer: (zóo heet het!). En tòch...wel ja, en tòch leest ge wel eens een roman en boeit of bevalt de roman u en...waagt ge zelfs een oordeel uit te spreken over den gelezen roman. En zoo die roman is van...den ondergeteekende, ik meen boven-genoemde, dan gaat ge wel eens zóo ver, door te verklaren:
- Ik vind Eline Vere met véel meer talent geschreven dan De Boeken der Kleine Zielen!
Beste lezer, als ge zoo iets verklaart, dan stik ik natuurlijk, achter uw rug, van het lachen. En zoo moogt gij, als ik over muziek door sla, zelfs in mijn gezicht wel van vreugde proesten. Maar dat alles neemt niet weg, dat, bij voorbeeld, een avond als verleden in het Residenz-Theater, toen ik Don Juan hoorde, een genot voor mij was, zoo groot, dat het mij troostte voor véel leelijk ‘modems’ in München. Don Juan! Jaren lang had ik die heerlijkheid niet gehoord! Sedert onze jaren-jaren geleden winter in Dresden, hadden die bekorende harmonieën mij niet meer om- | |
| |
ruischt. In Dresden was het, toenmaals, toch wèl, heel bizonder...Het was, dat gebenedijde jaar, dat in den Dresdener-Opera zich verzameld hadden: Wittich, Perron, Scheidemantel, Anthes, Wachter, Wedekind, Malthen, Charlotte Huhn...Dat iedere opera-voorstelling een volmaakte heerlijkheid was...Men heeft mij dikwijls gezegd, dat, nà dat gebenedijde jaar van muziek, Euterpe niet meer zulk een pleïade van sterren in haren Dresdener tempel had vereenigd om haar te dienen...En die eeredienst gebeurde daar toen nog met grooten eenvoud en zònder reclame! Helaas, de god der reclame - een moderne god - daar is òok al meê rekening te houden! Ge weet het, thàns doet de reclame het halve werk! En mijne verwachting, misschien wat te veel gespannen door het reclame-woord: ‘Mozart-Festspiele’ en door mijn Dresdener souvenirs reeds een beetje wankel gestemd, had veel te verduren! ‘Mozart-Festspiele’ vond ik de opvoeringen van Don Juan, Figaro's Hochzeit, Cosi fan tutte - niet. Misschien waren die vroegere Dresdener-voorstellingen wèl ‘Mozart-Festspiele’...Maar het werd er niet bij gezegd. En gij, o lezer, die, te München zijnde samen met mij, het niet eens met mij zijt en deze voorstellingen wel ‘feestspel’ vond, ik geef u volkomen het
recht u met mij te amuzeeren...zoo als ik doe, wanneer gij, o geen-romancier! uwe litteraire bedenkingen uit spreekt!
Toch, die muziek! En gelukkig, Feinhals en Fay - Don Juan en Donna Anna - die prachtig waren, de een vol teedere verleidersaccenten in zijn gedempte, klankrijke stem; de andere, trots haar Amerikaansche mondje, murmelend hare demi-teintes, in volmaakten stijl. O, ouderwetsche, teeder fijne Mozart-muziek, dierbaarder zijt ge mij dan wat Münchner eeredienst verzint ter eer Terpsichore! Naaktvoetige Isadora na, trappelen de gespierde Artemis-beenen van Ellen Tells weemoedige rythmen van Moskowsky of idyllische rythmen van Grieg, op de planken van het Künstler-Theater. En heeft ook zij wederom hare na-trappelaarsters...Heeft er éene van deze stemmings-danseressen niet verklaard:
- Ik dans het beste, want...met mijn eene been dans ik Beethoven en met mijn andere Chopin!
| |
| |
De schoone Rita Sacchetto, ook, danst...zonder veel te dansen. Rita bedenkt eerst een prachtig kostuum - geene kleedt zich zóo goed als zij - en dan bedenkt zij: bij dit kostuum kies ik een componist en wat muziek en neem ik houdingen aan...Kleine kunst, die stemmings-danskunst der modeme Terpsichore, kunst, die noch danseres, noch publiek erg vermoeit: de stemming is voorbij, voor men zich haar goed bewust wordt...En zoo koos Rita zich een Renaissance-edelvrouwe-gewaad en stierf sentimenteel als somnambule onder leliën; zoo koos zij zich een wit satijnen pierrot en was grappig; zoo danst zij, Spaansch gedost naar Velasquez, Toreador et Andalouse; zoo mimeert zij: De IJdelheid, met N.B. een heelen pauw op haar hoofd en een prachtig kostuum van grillige, juweelenbezette banen...En toch, met zoo heel veel mooie japonnetjes: kleine kunst, van deze kleine, mooie, goed gekleede, zich weinig vermoeiende priesteres van Terpsichore.
* * *
Wij wachten nog op de serie der concerten in de Tonhalle, maar wij gaan er reeds hooren de ‘populaire concerten’. Entrée minimum, gedekte ronde eettafels, mosterdpot in het midden, zwaresigaren-rook, aroom van de een of andere ‘Bräu’ - Spaten, Paulaner of wat het ook zij - en dàn ook nog Isolde's Liebestod of Parzivals Charfreitagszauber. Die goede, brave Münchners, zij luisteren aandachtig naar de meest mystieke muziekverheerlijking van den Graal, en drinken onderwijl hun potje bier en besmeeren hun broodje-en-ham met mosterd. Zacht geklikklak van mes en vork en glas door het smachten heen van Isolde en den demonischen lach heen van Kundry. Maar waarom steeds ronde, gedekte tafels en zoo heel veel mosterdpotjes?
O, die gedekte tafels, o die mosterdpotjes! O, die kneip-atmosfeer van Butterbrot, bier, leverworst, mosterd, sigarenwalm en door-getranspireerd Loden!! Zij komt u zelfs, uit de open café's, tot midden op straat, te gemoet! Dat is lustig, als de Duitscher zegt, en om de gedekte tafel zitten de lustige huisgezinnen, de dikke mannen, de onelegante vrouwen, de kinderen ook al met een pot
| |
| |
bier, en de Dirndl-kellnerinnen met de bloote halzen, gaan rond en van het estade-tje galmen lustig de zoo genaamde Boerenzangers, in Beiersch en Tyroolsch kostuum...
Dat is de eeredienst, Gambrinus gewijd: Dionyzos blijft tòch veel gratieuzer! Maar verre bleef hij van Beieren, als beminde hij den Rijn en de Moezel...De Zuidelijke goden zijn altijd grillig geweest voor het Noorden van Wotan en Freia en Thor...Maar gisteren avond hebben wij toch gezien, dat Thalia, als zuster Euterpe, wel zeer de Münchner Thespis-kar soms begunstigt!
Want Das Alte Spiel von Jedermann - u ook door Royaards bekend - was een prachtig schouwspel, zonder voorbehoud. Zoo zich een rijke bankier onder het publiek bevond, moet hij, thuis gekomen, wel dadelijk zijn brandkast geopend hebben en zijn geld uit het raam gestrooid, om in den Hemel te komen. Het maakte een gróoten indruk en de nieuwerwetsche regie schiep een wonder van symbolieke, toch zeer plastiesch blijvende suggestie. Ik fluisterde, ten minste, tot wie naast mij zat - toen de Dood verscheen achter het zéer mooie, kleurige banket van Jedermann en den rijken levensgenieter tot zich riep:
- Gelukkig: ik ben niet rijk en dit spel heeft mij niets te leeren!
Waarop mij geantwoord werd:
- Je bent wél rijk, je bent zelfs héel rijk, betrekkelijk, en Mammon heeft je ook in zijn klauwen!
Zoo dat ik, rillende van voor-angst, dat mijn boekje ook eenmaal niet in orde zoû blijken te zijn voor een ijverzuchtig narekenenden God, in een Gothischen hemel, tusschen zeer stijlvolle, Middeneeuwsche, hiëratiesch stijve engelefiguren, mij verheugde, dat Jedermanns Goede-Werk in zoo een héel kort oogenblik weêr van stervende-ziek, gezond werd...
Bedenkingen moge, als hij een tooneelspel ziet - ook een nieuw na-gedicht oud, middeneeuwsch tooneel-mysterie-spel - zelfs hij hebben, die er nóoit een geschreven heeft...Jedermann was toch groszartig, vond iedereen.
En de volgende week zullen wij eens - trots ons gemis aan kennis van harmonie-leer - gaan hooren, of de ‘Wagner-Fest- | |
| |
spiele’ in het Prinz-Regenten-Theater...groszartig zijn!
De heele Ring! Vier avonden...elke avond, van vier uur 's namiddags...tot tien uur 's avonds!
Wat een mensch in éen week al niet doet om bij te werken in het Noorden, wat hij in het Zuiden durende jaren verzuimd heeft! |
|