| |
| |
| |
‘Circe’
Er is in München de ‘Bayerische Gewerbeschau’ en op het terrein dezer tentoonstelling staat het Künstler-Theater. Want alles is in de ultra-moderne stad ‘künstlerisch’ als of dit ‘moderne Athen’ naast de faam van haar blonde of bruine bier ook eindelijk eens een minder materialistische reputatie zich heeft willen verwerven. Het nieuwe schouwburgje heet dus Künstler-Theater; het is opgericht in dien steeds nog tastenden, nieuwen stijl, die zoo gaarne de stijl dezer eeuw zoû willen zijn, en, na eerst grillige lijnen, thans vooral pijnlijk eenvoudige vertoont in eene affectatie van soberheid, van praktieschheid, en toch niet goed durven en weten hoe. Als ik zoo een schuchter facadetje tusschen cypressen bekijk, kan ik niet anders dan een beetje verwonderd zijn en denken: is er in modern ‘künstlerisch’ München geen beteekenender en teekenender architectuur geschapen, dan dit niet leelijke maar zoo héel eenvoudige, weinig zeggende geveltje...Van binnen is het zaaltje gehouden in donkere tinten van tweeërlei houtsoort: amfitheater, met een rij kamer-achtige loge's boven de hoogste rij. Vele uitgangen. Bescheiden verlichting, die dooft als de gordijnen wijken. Wel iets nieuws, iets lief intiems, iets donker gezelligs, geschikt om de aandacht te concentreeren. Men geeft ‘Circe’, van Calderon de la Barca. Want in onzen ‘künstlerisch’ modernen tijd faalt het wel eens aan ideeën, en men zoekt dan in het Verleden om het geblazeerde Hedenpubliek iets nieuws, iets heel nieuws te bieden. Is dat nieuwe dan eeuwen oud, dan poogt men in de wijze, waaròp men het biedt een zeker nieuwe, - of zelfs oude - charme te geven. Wij zullen dus ‘Circe’ zien spelen, zonder cou- | |
| |
lissen en ongeveer in de kostumen, waarin het in de 17e eeuw vertoond werd voor de oogen van Filips
iv.
* * *
Calderon de la Barca, of Don Pedro, als hij aan het hof van Filips iv genaamd werd, leefde van 1600-1681 en schreef zijn eerste tooneelspei, toen hij veertien jaren telde. Als soldaat, dichtte hij zijne verzen tusschen twee schermutselingen. Filips iv, de zelfde vorst, die de Nederlanden met een ‘Den hemel zij dank!’ bij den Vrede van Munster vrij liet; Filips iv, die in de vijf-en-veertig jaren zijner regeering, al heel weinig ‘chance’ had en niet alleen onze idyllische zuivel-provinciën, maar ook Portugal verloor, die Roussillon en Artois en den Elzas gedwongen werd aan Lodewijk xiv af te staan, aan wiens macht Napels en Sicilië bijna ontslipten, troostte zich voor zóo veel rampspoed met in Madrid, of op zijne zomerverblijven, schitterende feesten te geven. Deze feesten duurden dagen en de tooneelvoorstellingen dier feesten uren en uren. Toen ‘Circe’, in 1639, op Buen-Retiro vertoond werd voor de oogen van den vorst en zijn hof, duurde het schouwspel meer dan zes uur. Het werd vertoond op een vlot in een grooten vijver, tusschen geschoren baroque-hagen, in een décor van baroque-architectuur, en de dramatis-personae droegen baroque-kostumen. Een storm - niet van applaus - brak los tijdens de voorstelling; de kostbare machinerieën werden vernield, het vlot dreigde te zinken en er ontstond zelfs levensgevaar, voor de hooge toeschouwers. Vier dagen daarna was alles hersteld en ontrolde zich de voorstelling ongestoord. Zij was een immens succes. Calderon was vooral handig theater-schrijver en niemand minder dan Göthe heeft later verklaard, dat, zoo alle theaterkunst ooit verloren ging en Calderons werk behouden bleef, de nakomeling geheel die kunst weêr zoû kunnen op bouwen uit de spelen des Spaanschen dichters. Een dichter, vruchtbaar als niet een. Hij schreef bij de duizend
stukken en zijne mysteriën - autos sacramentales - in der tijd zeer bemind en devotelijk aanschouwd door het publiek, kondigen zijne grootere vroomheid aan: de soldaat- | |
| |
hoveling-dichter legt de heilige gelofte af en wordt kanunnik te Toledo.
* * *
‘El mayor encanto amor’ heeft Calderon zijn tooneelspel getiteld, dat wij thans als ‘Circe’ aanschouwen: ‘Boven allen toover liefde’...En wij gelooven gaarne, dat de mythe van de tooveresse, dochter van Helios, die de schipbreukelingen aan haar strand omtoovert in zwijnen en wilde dieren - tot dat Ulysses haar weêrstaat en hun beider liefde eindigt in de tragiek van eeuwig afscheid: tragiek, die Circe haar tooverkracht breekt - na Homeros op nieuw bedicht en bedacht door den talentvollen Spaanschen schrijver, zijne toeschouwers en toehoorders genot heeft gegeven. Het waren weelderige decoratiën, het waren overrijke kostumen, het waren balletten en optochten met clowneske vertooningen er tusschen; het waren ook wel dichterlijke frazen en het geheel werd wèl eene tragedie, hoe opgesierd ook met, de poëzie bijna verpletterend, machine-werk. Calderon ten minste heeft zelve aan Zijne Majesteit verzocht, dat Cosimo Loti, de beroemde Florentijnsche régisseur en machinerie-kunstenaar, zijn gedicht niet al te zeer overstapelen zoû door te veel pracht en te veel ‘tooverwerk’, optochten en vertooningen. Wat wij thans zien, zoû Calderon misschien voldoen al zoû hij misschien fronsen, omdat zesuren-tooneelspel werd gereduceerd tot eene vertooning van een paar uur slechts. Het ultra-moderne Münchner publiek heeft niet meer zoo veel geduld als de etiquette Filips' hovelingen geleerd had in het Escuriaal of op Buen-Retiro.
Zoo stemmingsvolle muziek als wij thans Calderons spel hooren preludeeren, zal hèn echter misschien niet in de ooren hebben geklonken. De gordijnen wijken en bij de vreemde, geheimzinnige klanken onderscheiden wij de woestheid van Aïaia's strand. De naakte, doorwaaide pijnboomen, waaronder de betooverde schimmen dwalen, geven een huiverenden indruk: iets moois is dadelijk bereikt. Ulysses treedt op met een makker: dat is Clarin, de clown, die zich ‘held van Troje’ noemt en telkens voor den
| |
| |
kwinkslag zorgt door de rollende woorden van den epischen Ulysses heen. Reeds zijn, meldt hem zijn vriend Antistes, de andere makkers in wilde dieren herschapen, zoo dra zij den drank proefden, die de tooveresse hen bood. Daar verschijnt zij, in het hellere licht, omringd van hare nymfen. Vreemde aanblik! Vreemd ensemble, waartoe de Münchner ‘künstlerische’ direktie en regie gekomen zijn. Terwijl Ulysses en Antistes in Grieksche rusting zijn, - te veel schitterend verguld voor zwervelingen, voor schipbreukelingen, te veel opera-achtig dus - is Circe geheel gedost in het baroque hofkostuum van Calderons tijd. Zij gelijkt een Infante van Spanje, geschilderd door Velasquez. Het is de periode van de bakermand-achtige hoepelrok en Circe is gesnoerd in lang keurslijf, terwijl om hare heupen de baleinen monstercrinoline wiegelt. Deze is verdeeld in vierkante ruiten en bezaaid met fleur-de-lys: heel goed waarom begrijp ik niet, al huwde ook de Infante Maria-Therezia met Lodewijk xiv...Witte struispluimen hangen uit de juweelen van haar ingewikkeld kapsel neêr. Twee hofdames zijn eveneens gekleed in dezen stijl: de andere ‘nymfen’ dosten zich in Liberty-draperieën...
Vreemde aanblik! Vreemd ensemble! Het is wel als of men gezegd heeft: wij moèten het publiek epâteeren, het koste wat het koste. Die vreemde baroque-dames tusschen die naargeestige pijnboomen, samen met die goud schitterende Grieksche operahelden...Clarin, de clown, werkelijk met een clownskraag omgeven, speelt het best, zegt met nuance. Ulysses doet niet meer dan er knap en flink uit zien, zijn longen uit zetten en rollen met zijne r's. Ook de hoepelrokkige Circe declameert zonder veel tint. Hun spel is, hoewel niet slecht, middelmatig en als Ulysses Circe's tooverdronk weigert en dus behouden blijft, om haar te volgen in haar paleis, zijn wij nog niet geheel bekomen van het wonderbare schouwspel, dat wij hebben gezien.
De eerste akte is afgespeeld. Gaf zij schoonheid? Neen, maar zij gaf iets ‘nieuws’, iets nieuws-in-het-oude, iets vreemds, iets nog niet geziens en het blasé publiek is wel tevreden en meent, dat zij ‘künstlerisches’ genot heeft genoten...En ik, voor mij, ben ook
| |
| |
wel tevreden, dat ik eindelijk, ùit Italië, waar men nooit veel ‘theatralische Leistung’ ziet, eens gezien heb en weet hoe de ultramoderne ziel het doet op de modernste planken van München...
* * *
De tweede akte der Duitsche bewerking van dit Spaansche, hoffähige kijkspel geeft ons een tuin van Circe's paleis weêr...geheel in baroque-stijl en wel baroque-stijl volgens modern Duitschen kleursmaak. Tegen een oranje-kleurigen achtergrond - zonson-dergang? - rijzen hard blauwe lapis-lazuli baroque-nissen, waarin schel vergulde Venus-beelden. Deze blauwe architectuur is omgeven door hard groene geschoren palmhagen, waartegen lakblanke tuinbanken staan. Dit is dus het ‘künstlerische’ décor van Circe's tooverpaleis en wij moeten het zóo goed vinden, omdat in Calderon's tuin om den vijver, waar op het stuk werd vertoond, vermoedelijk geschoren palmhagen waren om de grotten van mosselschelpen. Ik krijg echter met den besten wil van de wereld geen indruk van tooverpaleis en -tuin. Ik zie voor mij als een modern hardkleurige illustratie uit de Jugend. In dit décor heeft een geraffineerde cour-d'amour plaats, waarin de psychologische ontwikkeling van het liefde-drama tusschen Ulysses en Circe enkele fazen verder ontrolt. Maar het meeste interesseert mij dit: dat Circe haar Spaanschen hoepelgala-jurk heeft af gelegd en een fantastiesch koninginnegewaad draagt als iedere fabelkoningin op het tooneel kan dragen. Waarom plotseling dit gemis aan fantazie na die curieuze oproeping eener Infante-figuur van Velasquez? De Prins van Trinacria, Circe's ongelukkige beminnaar, is met zijne volgelingen in Orientalische kostumen gehuld, souvenir aan de Sarrazeensche overheersching op Sicilië, op Trinacria, op het antieke toovereiland Aïaia...Baroque, Grieksch, conventioneel feëriek en Muzelmansch, zie daar de vreemde potpourri, die onze oogen aanschouwen. Hier tusschen door dwarrelt de clown Clarin en sprenkelt zijne geestigheden tusschen de subtiliteiten van den cour-d'amour. Zeker, dit kan een Spaansch hofgezelschap,
zoo ongeveer tegen den Vrede van Munster, heb- | |
| |
ben geboeid en vermaakt: het is galanterie, waar onder sluimerende hartstocht en op wellende tragiek, het is wel eens humoristiesch...Maar toch voor mijn eenvoudig modernen en niet ultramodernen geest is het mager en onbelangrijk. Ik ben niet meer geboeid...In een volgend tableau heeft al iets heel curieus plaats. Circe geeft aan Clarin om hem te straffen, dat hij haar een ‘booze tooveres’ heeft genoemd, een tooverkast cadeau, die op het tooneel wordt gesleept en waaruit als obsessie's te voorschijn perluken...een Spaansche duenna en een dwerg. Vermoedelijk wrong zich het Spaansche hof om Filips iv van het lachen om deze vertooning: wij kunnen er nauwlijks om grijnzen...De Spaansche duenna typeert de nieuwsgierige, bemoeizuchtige, oude vrijster; de dwerg...wordt door een werkelijken dwerg gespeeld en zelfs goed gespeeld, en hij draagt een Spaansch narre-kostuum met wijd opstaande, pompoen-achtige broek. Plotseling verandert echter de toon van het drama en Circe en Ulysses vragen elkaâr of zij liefde huichelen na de sierlijkheid van den cour-d'amour uit galanterie of werkelijk elkander hartstochtelijk beminnen. Dit tooneel eindigt in een langen kus, om voort gezet te worden tot een scène van zwoele liefde tusschen roode fluweelen gordijnen en blanke marmeren baroque-leeuwen. Maar in de beide liefdefiguren, zwijmeldronken op het purperen bedde, enkele treden hoog verheven, smelten de lijnen in schoonheid te zamen en dit wellust-oogenblik is met groote smaak weêr getooverd. Het is misschien de edelste, meest klassieke en zuiverste schoonheid van dezen avond en Circe zegt hare woorden van liefdebetoovering, trillend van diepe passie. Zij heeft nog éenmaal zulk een mooi oogenblik aan het slot der voorstelling, als Ulysses, uit hare liefdeboeien bevrijd, haar met zijn makkers
verlaten heeft en zij zijn schip over de blauwe zee ziet verglijden...Zij beklimt den top van den Etna en de tooveres, wier tooverkracht is gebroken, kind van Zon en Chaos, dankt haren Vader Helios, voor het zalige levensoogenblik, waarin zij niets meer dan vrouw was en...daalt terug in den schoot harer Moeder, tusschen de purperen vlammen, die reeds uit den krater stijgen.
| |
| |
* * *
Ik ken het Spaansche stuk alleen uit deze Duitsche bewerking en weet niet of de vertaler zeer trouw bleef aan den oorspronkelijken tekst. De laatste, zeer indrukwekkende woorden van Circe schijnen mij meer van ónze gevoelige jaren te zijn dan reeds ontbloeid te zijn in Calderons eeuw. Zij zijn te weinig baroque...Gij zult zeggen, dat ik nooit tevreden ben en dit schouwspel, nu ja, dit tooneelspel, hier te veel en daar te weinig baroque vond. Het is mogelijk. Slot-concluzie echter is mij déze eigenwijze meening, dat ik Calderon niet zulk een groot genie durf vinden als Göthe hem vond en als, na Göthe, de ultra-moderne Münchner-Künstler hem vinden. Wel een handig in-elkaâr-zetter van een schouw- en tooneelspel, dat ik blij ben in twee uren te hebben genoten en niet in zes uren, als het duurde te Buen-Retiro.
Maar - een beetje ouderwetsch - geloof ik, dat ik deze sentimenteele feërie het liefst zoû gezien hebben met Sarah Bernhardt in de hoofdrol en gemonteerd als zij hare stukken monteert. Tusschen decoratie's van feërieke en niet baroque pracht, in harmonische kostumen, wier tinten als schitterende teederheden zouden zijn in een versmolten. Zoo wel de eerste ontmoeting met Ulysses, als de precieuze cour-d'amour, als de voluptueuze liefde-scène, als de purperen dood in den Etna-krater zouden magnifique momenten geweest zijn voor Sarah's spel...
Maar de groote actrice zoû het nóoit Münchner-künstlerisch hebben gedàan en dat, weet ge, is thans de mode, en zoo ge wilt zijn van uw tijd, moet ge dàt mooi vinden, al is het nog zoo onsamenhangend en onharmoniesch mogelijk...
Dus...of ik de Duitsche Circe-voorstelling nièt mooi vond?
Ik vond haar misschien niet altijd mooi; ik vond haar toch wel meestal zeer interessant, omdat zij mij op de hoogte bracht van mijn tijd. |
|