| |
| |
| |
Terug in München
Ja, terug in München! Maar laat mij er dadelijk bij zeggen, dat ik in München was ongeveer twintig jaren geleden en er toen drie nachten over bleef, dat ik de beide Pinakoteken en de Glyptoteek bewonderde en voort reisde naar Italië. München was toen een doode stad, waar de herinnering aan Koning Ludwig ii, op tragiesch geheime wijze omgekomen in het Starnberger Meer, nog somber rond zweefde; een doode stad, trots alles wat Ludwig voor haar gedaan had, en niets lokte mij toe er langer te verblijven toen ik de groote muzea gezien had.
Sedert dien is er veel in München veranderd en ik kan u o lezer, gerust verzekeren, dat ik, ‘terug in München’, mij geheel en al vreemd in München voel, ja, dat ik zelfs zeer vreemd geworden ben aan geheel Duitschland, aan Duitschers, aan alles wat Duitsch is. Ik was sedert jaren niet meer ‘terug in Duitschland’, en mijne dagboeknotitie's, u ten beste, zullen dus voor u, die Duitschland beter dan ik kent, een zekere naïveteit vertoonen, die u misschien wel zal amuzeeren: amuzement, dat ik u niet kwalijk zal nemen, daar het mijn plicht is u, hoe dan ook en ten koste wàt het koste, nièt te vervelen.
Kind van de Noorderstranden, is mijn ziel, ik geloof, van meet af aan, steeds zeer zuidelijk, zeer Latijnsch geweest en waren mijne sympathieën steeds Latijnsch. Italië werd voor mij een tweede vaderland, vaak zonniger in àlle opzichten dan mijn eigen land, en gaf éene zoo groote liefde mij in als voor een tweede objekt niet meer te voelen is. Ik bleef dus veel in Italië, ik verbleef er zelfs des zomers. Trots het weinige lommer van het Italiaansche landschap, zocht ik - hoe ook lommer mij lief is - berg, bosch en strand van
| |
| |
soms tè zonnig, zomersch Italië op. En er behoorde een groote energie toe en een samenwerking van omstandigheden dit maal te besluiten tot een verdere en Noordelijkere villegiatura en zóo ver als München te trekken.
De veranderde toestand in München - toestand, die de Münchner zelve niet ouder dan een tiental jaren telt - was zeker eene der factoren, die leidden tot het besluit het geliefde Zuiden voor eenigen tijd vaarwel te zeggen. De roep van het nieuwe München, de roep van vooral modèrne kunststad lokte mij wel mede naar het zomernoorden, nu dit Noorden nog niet de Pool zelve was. En nu ik hier ben aan gekomen - ik meld het u, in àlle naïveteit - voel ik mij een beetje als een antieke Latijn zich moet hebben gevoeld, die, meenende verbannen te worden naar te Barbaarsche provinciën van het Latijnsche Rijk, naar Norië en Vindelicië, zich ziet omringd met een niet verwachte, zeer moderne beschaving.
Ge ziet, dit is wel naïef genoeg om u te amuzeeren, ook zonder, dat ik mij zóo zeer antieke Latijn gevoel, dat ik Beieren gedacht had een donker, somber eikenwoud, dat nog weêr dreunde van den hoefslag der Hunsche horden, dat nog walmde van de heidensche offers aan de sombere Germaansche godheden. Deze verwachting zoû al zeer overdreven geweest zijn, en integendeel is het volgende gebeurd: terwijl de antieke Latijn, uit zijne Latijnsche beschaving hier heen gekomen, aan geland zoû zijn in het schrikwekkende woud van Wotan, kwam de hedendaagsche toerist, die eene Italiaansche stad voor München verliet, van Oudheid, en Middeneeuw, en Renaissance in Ultra-Modernopolis. Italiaansch modern, ùltramodern leven is nog heel schaarsch ginds te vinden. Al schiep modern Italië heel mooie types van automobielen, de Italiaansche ziel is nog lang niet modern. De Italiaansche ziel ziet en voelt niet modern. Zij begint misschien hare oogen, heur hart te openen voor de moderne idealen, maar haar onvergelijkbaar prachtig en schatrijk Verleden weêrhield haar langen tijd gelijken tred te houden met de moderne ziel. Thans, nu hare vaderlandsliefde ontwaakt is, thans nu iedere Italiaansche
| |
| |
stad van haar nieuwe welvaart duizenden en duizenden afstaat voor verwezenlijking van het moderne staatsideaal: een machtige luchtvloot...thans gaat zij waarlijk, de mij zoo dierbare ziel van Italië, modern zien, denken en voelen. Maar de toerist, de vreemdeling zal in het land zelve het moderne telkens nog missen en noch Florence, noch Rome is, als München, een ultra-moderne stad.
* * *
Wat mij betreft, alles wat ik hier zie, - amuzeer u met mijn naïveteit, o lezer! - verwondert mij, verrast mij om zijne moderniteit. Ik kom, laat ons zeggen, uit den tijd van Lucrezia Borgia, Leo x en Rafaël...in het begin der Twintigste Eeuw. Om mijne een beetje gehebeteerde verwondering en verrassing strekt zich uit een immense, wijde stad. Lanen en straten en parken, het is alles wijd, wijd, wijd...Dit is een stad voor millioenen; zóo zijn Parijs en Londen aan gelegd. Nieuwsgierig naar het aantal menschen, dat in München woont, vind ik vermeld niet meer dan een groot half millioen. Ik ben verrast en verwonderd. Niet meer dan een groot half millioen!! En hebben betrekkelijk zoo weinig menschen zoo vele ruimte om zich noodig, ten einde zich vrij te bewegen?? Trouwens...deze lanen en straten en parken zijn niet overvuld. Door hunne groene verschieten, langs hare breede trottoirs bewegen zich vele silhouetten van voorbijgangers, maar zij blijven silhouetten; zij worden soms groepen van silhouetten, zij wemelen nooit dicht tot menigte. Het is zomer, zult ge mij tegen werpen en de Münchners zijn naar buiten. Goed, het is zomer...maar het is vooral vooravond van een zeer artistiek seizoen van opera, concert en tooneelvoorstelling, waarvoor het Hof zelfs uit zijn buitenverblijf terug zal komen, trots de naderende Augustuswarmte. Toch, drukke menigte - Goddank! - beweegt zich nièt door de wijde stad. Maar de silhouetten, die haar bevolken en alles wat om hen heen rond staat - de huizen, de paleizen, de gebouwen, de hôtels, restauratie's, café's - maken een indruk van üppige moderne welvaart. Niets is hier ‘schilderachtig’ bouwvallig als in
| |
| |
dierbaar Italië. Niets heeft hier de patine van het eeuw-oude stof, die schoonheid daar ginds is geworden. Hier blinkt alles van hygiënische, moderne reinheid. De nieuwe huizen en paleizen staan solide en frisch om ons rond; de hôtels, restauratie's, café's schitteren van kristallen luchters, spiegels, goud en electriesch licht. Te veel misschien. Het is alles verblindend van moderne welvaart en gezonde, niet altijd fijne pracht. Er is naar gezocht die pracht en welvaart indrukwekkend verbluffend te maken. De smaak is niet altijd ‘goed’, maar in wat ‘slechte’ smaak misschien genoemd zoû kunnen worden, straalt toch weêr het in-gezonde door. Er is weinig nerveus meer in. De mode van het nevrozisme is voorbij. De moderne ziel is niet meer nerveus. Nerveus was de ziel, de modeziel onzer jònge dagen. Toen was het woord der dichters trillend van nevrozisme; de lijn en kleur des toen modernen schilders, de silhouet der toen moderne vrouw...het was alles doorzenuwd van loomheid, van elegante matheid, van levensmoêheid...De vrouw...zij was misschien toèn iets van mijne eigene Eline Vere. Mijne Eline Vere, nu, is ouderwetsch. De ultra-moderne is thàns niet meer loom, gebroken en levensmoê elegant en zij leest niet meer Bourget, als zij het deed, twintig jaren geleden. Zij analyzeert weinig en zij huivert niet meer bij een houtvuur. Zij wil het leven gezond genieten. Zij slaapt met open ramen, loopt half gedecolleteerd over straat, ook bij Noordewind, doet aan sport, in een practische, witte blouse en rookt, niet als vroeger, uit langoureuze ‘pose’ maar, praktiesch-weg, om een Genuszmittel meer te hebben. Hare korte, nauwe rok verhindert niet haar veerkrachtigen stap, een stap, die Eline Vere noóit had. En de man naast haar is niet meer het jonge-mensch, dat analyzeerde als de bevallige loome van vroeger; het is de man,
die mèt hàar, de thans moderne, aan sport doet en vooral aan flirt, zoo vèr hij maar kan, en in hunne gewichtigere conversatie hebben zij het meer over paardenkrachten en kilometers dan over de nuance's van zielestemmingen.
* * *
| |
| |
In de Münchner café's en restauraties, zie ik deze moderne, deze ùltra-moderne vrouwelijke silhouetten. Zij verrassen, zij verbazen mijne naïveteit. De Italiaansche vrouw is nog zoo niet; zij heeft, ook als jong meisje, meestal reeds de ziel van een brave huismoeder. Deze mij zoo onbekende, Germaansche vrouwesilhouet wekt mijne nieuwsgierigheid op. Want in Italië is mij alles bekend, en ik zal u, op niet meer dan het uiterlijk af, zeggen wie ons omringen. Ik onderscheid een prinses van de vrouw van een rijken auto-fabrikant en een cocotte-tweede-rang van een actricetje, dat weinig de planken betreedt. Hier weet ik niets meer. Naast mijn tafeltje zit een vrouw, met een jong-mensch: ik heb nauwlijks acht op hen geslagen; zij is in het zwart gekleed, smaakvol en dood-eenvoudig en haar hoed is bescheiden van excentriciteit. Plots spreekt haar een andere heer aan, zonder bijna notitie te nemen van het gezeten blijvend jong-mensch; de ‘andere’ houdt hare hand durende vijf minuten gespreks, oog in oog en bijna mond aan mond, stevig vast...en verlaat haar eindelijk, noode naar het schijnt, met nu een tik aan zijn hoed voor het strak beleefd, voor zich uit gestaard hebbend, jong-mensch.
Lezer, lach om mijn naïveteit, de naïveteit van den te veel verzuidelijkten psycholoog-romanschrijver, ‘kenner en doórziener der zie en’...maar ik zoû u voor geen millioen kunnen zeggen wie ‘zij’ is...Eene huismoeder, een vrije vrouw, een artiste, een schilderes, een doktores, een...cocotte?? Ik waag het u niet te zeggen. Ik weet het niet. Zij is het Raadsel, zij is de Sfinx. Zij is de eenvoudige, in het niet opvallende zwart gekleede Sfinx, zonder te excentrieken hoofdband. En zij intrigeert mij zéer, en ik voel mij héel dom, heel onbekend met alles wat dezer stad is, die, als de vrouw zelve, nog zoo veel Sfinx is voor mij.
* * *
‘Terug in München’, heb ik u nog niet veel van München verteld, maar gij zult het mij, hoop ik, ten goede houden. Laten wij nu en dan samen de Sfinx in de oogen zien, de Sfinx der moderne ziel, de Sfinx der moderne kunst, de Sfinx van het moderne Noorden,
| |
| |
dat ik zoo lange huiverig gevloden heb, omdat het nog maar éven moderne Zuiden, daar ginds, mijn hart voor altijd in zoete kluisters ving...Ik wil mij die kluisters niet al te veel heugen en ik zal pogen mij, nu ik in München ben, een beetje ultra-modern te gaan voelen, maar als ik plotseling af dwaal en u vertel van Dürer, Holbein en Cranach, in de Oude Pinakoteek...ach, toorn mij dan nièt te veel, want het is o zoo moeilijk, als men het Verleden met héel zijn liefde bemint, een tweede liefde te voeden voor het Heden der niet meer nerveus ontwikkelende maar zoo heel gezond de formule zoekende, ultra-moderne ziel. |
|