| |
| |
| |
Van de drijvende dingen...
Het was een zwoele scirocco-morgen, toen, - van een donker gelokt hoofd op de vaporetto, - om een plotse, zoele vlaag van wind, de Panama àf woei...De hand van zijn eigenaar greep wel naar den Panama, maar te vergeefs: de Panama, licht en luchtig, elegante aëroplaan, woei af, woei op, woei weg en daalde en vol plané op de parelgrijze golfjes der lagune, waar hij drijven bleef op zijn bol.
Niet lang daarna liet een bevallige vrouw - Amerikaansche, Parisienne of misschien wel Hagenarinne - een lange, witte Suède handschoen, waarmede zij luchtiglijk zwaaide, glippen, op die zelfde parelgrijze golfjes. De witte handschoen was eerst geschrikt, maar dreef toen, weinig geacht door de bevallige vrouw, en voort gestuwd door den geheimzinnigen stroom, naar het midden van de lagune.
Het was noodlottig, dat de Panama de handschoen ontmoette. Nu is, onder de dingen, een Panama een mannetje en een handschoen is - trots De Vries en Te Winkel - een vrouwtje. Deze Panama was zelfs een zéer aristocratiesch mannetje en de Suède handschoen was, onder de dingen, een héel fijn freuletje. Zoo dat het niet verwonderlijk was, dat de Panama, die zéer goede manieren had, gegêneerd werd om zijne houding, want een Panama, die ligt op zijn bol, ligt, om zoo te zeggen, met zijn beenen in de lucht. De Panama deed dan ook energieke pogingen zich òm te wenden op een kabbeling en dreef spoedig, thans welvoegelijk op zijn sierlijk gebogen rand, naast het Suède handschoentje voort.
De Panama groette buigend, waarin de golf hem hielp en de
| |
| |
Suède handschoen maakte een nijging, door sierlijk te rimpelen over het kabbelende water heen. Zij waren blij elkaâr te ontmoeten en zeiden tot elkander, in der dingen taal, dat zij het heerlijk vonden, zoo vrij, te drijven op de wiegende wateren.
- Niet waar, freule? zeide de Panama. Hoewel die plotse wind mij wèl verraste, toen hij mij af woei van het hoofd, dat ik bedekte, geniet ik nu zeer van mijn vrijheid en is het mij waarlijk een charmant genoegen u ontmoet te hebben in het bain mixte!
- Ik ben als u, zei de handschoen; geënthoeziasmeerd! Ik was eerst woedend, dat de hand, die ik kleeden zoû, mij zoo nonchalant in het natte water liet glippen, maar nu wen ik al aan mijn bad en zoo als u zegt -, die vrijheid is werkelijk héerlijk! Geen mondaine plichten meer te vervullen! Niet meer noodig aan- en uit geschoven te worden aan een vrouwehand, waarvan de ringen pijnlijk uit puilen in mijn arme velletje. Een efemeer bestaan, dat éen dag duurt, terwijl ik thans, vrij, op het water, in den wind, zeker ben, wel dagen lang te zullen leven!
- Ik leefde langer al dan éen dag! schertste de Panama; maar om van een zwartlokkigen kruin telkens op en af te worden gezet, is vooral op een zwoelen dag minder verfrisschend dan hier te walzen naast u, op deze zalige golfjes...
Panama en handschoen begonnen te flirten en zij, met haar witte vingertje, tikte hem coquet op zijn gratieuzen deukbol, toen een versleten vloermat, die bollebuikig aandeinde meê met den stroom, het handschoentje verschrikte. Zij drukte zich dus tegen den Panama en de vloermat deinde met haar bakerbuik vooruit.
- Wat een vulgair wezen! fluisterde het blanke Suède-tje tegen den fijn gedeukten, maar heviger schrikte zij nu, want achter zich hoorde zij joelen en hossen, naar het scheen, over de golven. Zij wendde zich geërgerd om en, waarlijk, de aanblik deed haar bijna bezwijmen!
Achter haar naderden, dicht elkander omzwemmend, een oude bezem tusschen een fiasco en een gesleten schoen. Nu weet ge natuurlijk, o lezer, dat een bezem onder de dingen een vrouwtje is, maar heelemaal geen fijn freuletje, terwijl een schoen en een
| |
| |
fiasco gedecideerd mannetjes-dingen zijn. De schoen was zelfs een echte plebejer: een afgetrapte werkmanschoen, met dikke zolen, roestig bespijkerd, en zwaren, scheeven hak, enfin, heelemaal, van fatsoen en leêr, een flinke, ferme smid of timmerman, die, God weet hoe, misschien een beetje dronken, in de lagune te recht was gekomen. Hij scheen goede vrienden te zijn met den fiasco, die er niet fijner dan zijn makker uit zag, zoo gehavend hing zijn stroojas om hem heen, hoewel hij toch van materie - glas - veel fijner was dan de schoen. Maar hèm zeker had dan de wijn, die hem eenmaal vervuld had, dronken gemaakt en nòg meer dorst in gegeven, want hij slokte telkens gulzig, zonder geest des onderscheids meer, het grauwe lagunewater binnen en zong en lolde steeds door:
‘En de fiasco gaat zoo lang te water,
Met hun beidjes, zoo als ik zeg, omzwommen de fiasco en de schoen de oude bezem, die er werkelijk vreeslijk uit zag. Haar stok was gebroken en zoû geen heks meer bekoren; hare borstels waren gesleten van druk werk over keukenvloer of straat; ja, waarlijk, zij was een bezem, zonder de minste bekoring; een werkelijk mizerabel uitziend vrouwspersoon onder de dingen, maar dat nam niet weg, dat schoen en fiasco met haar hosten over de golven, als met een jonge meid, en haar nog hun dronken hof schenen te maken in een dingentaal, waar over de Panama verontwaardigd was en het Suède-tje had willen blozen. Met hun aristocratische beidjes prefereerden zij dan ook zich wat links af te verwijderen, tusschen het drijvende wier, tot de handschoen eensklaps bespeurde, dat zij niet alleen op zwol van water maar ook groen gevlakt was geworden door de slijmerige slieren! Ook de Panama bespeurde het met ontzetting, zóo groot, dat hij zich achter over op een hoogere golf wierp en maakte, dat hij wèg dreef; de beenen in de lucht! Het handschoentje werd heel treurig en betreurde het, dat de elegante, beringde vrouwehand haar maar niet, éen dag lang, aan en uit geschoven had aan hare vin- | |
| |
gers...Tot zij plotseling, tusschen het wier, ontdekte allerlei verscheurde stukjes beschreven papier, die schenen te weenen...
- Waarom weenen jullie, papiertjes? vroeg het Suède-tje, want haar eigen bitter leed gaf haar veel medelijden in.
- Zij heeft ons niet éens gelezen! weenden de verscheurde stukjes. Onze mooie, lieve woorden, die hij schreef, heeft zij niet eens gelezen! Zoodra opende zij niet ons couvert, of zij scheurde ons minachtend in kleine stukjes en strooide ons van haar balkon in het Canal-Grande uit...O, de teedere dingen, die hij op ons schreef' Het was poëzie, het waren bijna verzen! En thans, thans leest ons niemand meer want de visschen zijn dom en de kwallen onverschillig en thans drijven wij heen...Waarheen? Waar heen??
Het Suède-tje, met de stukjes verscheurde minnebrief, weende bittere tranen...Ja, waarheen...dreven zij allen heen? Het was waar, óm hen heen zwommen de visschen en kwallen. De visschen, roze zilverig van schubben en de kwallen zoo azurig prachtig van doorschijnende geleïen, dat zij in het water wel schimmen geleken! Kwallen en visschen, in deze wateren, waren in hun element en wisten, waarheen zij zwommen. Even eens ook de zwarte gondelen en okerzeilige barken en die reusachtige, wolken stoom uit sissende stoomers! Die wisten het, waar heen zij vaarden! Maar waarheen varen de arme, drijvende dingen?
‘En de fiasco gaat zoo lang te water,
Blèng! hoorde het Suède-tje de dronken fiasco lallende breken tegen een vuurroode baken aan, die geen oogenblik scheen ontroerd te zijn tusschen die scherven dingleven, die tegen hem braken. Maar wat het teêrhartige Suède-tje nóg erger toe scheen was, dat de schoen en de bezem eveneens geen blik over hadden voor het einde huns makkers en gezamenlijk, gesleten en mizerabel, voort hosten over de woeligere golven heen.
Suède-tje zag uit naar Panama...Hij was verdwenen...Wàar was hij heen gedreven...Om dat lange eiland heen naar de zee...? Eenzaam nu dreef Suède-tje verder, los gevloeid uit de slijmerige
| |
| |
wier; weemoedig gedacht zij haar mooien Panama en wat er van hem zoû worden en eigenlijk, ach, was zij, hoe droeve ook, toch tevreden, dat Panama haar niet meer zag, want zij zag er niet meer uit als een fijn freuletje. Zij was grauw en groen en slijmerig bevlakt en het kon haar weinig meer schelen wie of wat zij ontmoette; zelfs deerde het haar niet, toen zij, vlak bij een motorbootje, gestuwd werd door een plas vette benzine, die als glanzend email zich langzaam over de lagune uit breidde en het water kleurde met weêrschijn van cloisonné. Het Suède-tje kwam, zijzelve, als cloisonné zoo bont en blauw, uit de vette plas door, en dreef, en dreef steeds voort. Waarheen? Zij wist het niet en het kon haar ook niet meer schelen...Het kleine papieren scheepje, dat zij ontmoette, vertelde haar, dat het gevouwen was door kinderhandjes en zij vond dat wel even aardig en omdat het scheepje erg verlaten scheen op de, naar zee toe, woestere golven, duldde zij, dat het voor over sloeg en in hare open knoopjesschacht haken bleef met zijn miniatuur-plechtje van papier. Zoo, met het scheepje, golfde zij over de nu schuimende baren der Adria...Het was alles heel wijd om haar heen, de lucht, de horizon, het water, angstwekkend wijd...Zij zag noch den Panama, noch de vloermat, noch de bezem, noch den schoen, noch den in stukjes verscheurden minnebrief en hoewel zij alleen den Panama had bemind, betreurde zij bijna nu die andere drijvende dingen niet meer te zien...Wel dreven om haar een uit geknepen citroenschil en een verdorde roos, en die twee schenen elkander èrg lief te hebben en rezen en daalden over de hooge, schuimende baren onafscheidelijk vlàk bij elkaâr en het Suède-tje vond dat erg dwaas, omdat zij eigenlijk een beetje jaloersch was, zij alleen, zonder haar Panama, met dat slappe papieren scheepje, dat nu een groot vlak vod was geworden en heelemaal eigenlijk geen schip scheen...
Zoo heb ik de drijvende dingen eens gezien, terwijl ik, aan boord van den stoomboot, mij voor over boog naar het water en zag wat daar al zoo gebeurde. Maar wàt er verder gebeurde met den Panama, en het Suède-tje, met vloermat, schoen, bezem en
| |
| |
scherven fiasco, met gescheurde vierkante stukjes minnebrief, scheepje, citroenschil en roos...dàt weet ik niet, want de toekomst is zoo wel voor bloemen als vruchten, als dingen als menschen, het gróote geheim en het is het beste er zelfs maar niet naar te raden... |
|