| |
| |
| |
Rondom den Campanile
Toen San Marco eens, met den Oostenwind mede, in een kleine bark roeide over de zee, om in het Westen den Heidenen de Boodschap te brengen, was de nacht vòl sterren en onbefloerst over het opgeheven hoofd van den Evangelist en was de zee wel hoog van rollende baren maar toch gunstig aan zijne vaart. Maar tusschen de diepten dier baren hadden de sirenen den heiligen man bespeurd en daar zij, sedert de Nieuwe God de Oude Goden overwonnen had, een verbond met den Demon gesloten hadden, dreven zij tusschen de krullende kammen der nachtzee naar boven en wiegden zij zich, pareleblank op het blanke schuim van de golven, en zongen héel luid en hel en strekten verleidelijk de armen uit en lachten en spreidden verlokkelijk de lokken. Maar San Marco roeide dwars door hare verleidingen heen, de oogen gericht op de sterren van den nachtehemel en plòts zag hij, dat vele dezer starren te zamen vielen tot het schitterende beeld van een reusachtigen Leeuw, die, gevleugeld, een bijna menschelijk aangezicht vertoonde, dat, gebaard, geleek op zijn eigen Evangelistengelaat, en de Leeuw, tusschen klauwen, hield een open geslagen Boek omklampt, op welks bladzijden San Marco duidelijk las, met letters van vuur geschreven:
Toen begreep San Marco, dat Jezus Christus zelve over hem waakte van hoòg uit den hemel en hij strekte den arm uit en voor zijn gebaar doken de sirenen met schrillen schreeuw van schrik in
| |
| |
de diepte...Maar in diepe afgronden der zee wachtten demonen en duivelen en zij stormden nu allen naar boven en bliezen den orkaan door de luchten, wier sterren verzwijmden en zij hieven de schuimende massa's der wateren omhoog en tilden de kleine bark van den heiligen man eerst naar de wolken en dompelden haar dan naar den bodem der zee. Maar vast op zijn roeibank bleef San Marco onwrikbaar en liet niet de riemen los en nu hij de blikken vertrouwend weêr op sloeg, zag hij wederom, door de wolken heen, de starren, die te zamen vielen tot het schitterende beeld van den Leeuw met het Boek en zag hij de troostende, beloovende letteren:
Toen rees San Marco in zijn bark omhoog en hij maakte links het teeken des Heiligen Kruizes en rechts het zelfde teeken, en zie, plots had de orkaan zich gelegd als een lam aan zijn voeten en de golven, kalm, rustig en sterk, voerden goedgunstig zijne bark mede, naar het Westen en naar het Noorden. En over de lucht, waar de wolken verijlden, starrelden de sterren wederom te voorschijn en vele dier sterren, telkens, vielen te zamen tot het schitterende Beeld en de schitterende woorden. Zij geleidden, als ware het, San Marco naar de stranden, die hij bereiken wilde en nu, in het vizioen van den dageraad, zag de Evangelist in een parelmoêrigen mist van roze licht, in een òp tintelenden gloor van gouden dag-aureool, de schim rijzen eener blanke Stad...Die Stad scheen te rijzen uit het water zelve: zij rees met Byzantijnsche koepelen en marmeren tooverpaleizen en spitse klokkeminaretten uit den blauwigen effenheid van het, hare wonderpracht weêr spiegelende, water, en over dat water gleden tal van vaartuigen, zoo wel de smalle, zwart gelakte gondelen als de breede, door vele spanen voort bewogen oorlogsgaleien, en tusschen alle deze galeien en gondelen verhief zich een gouden, geheel gebeeldhouwd vorstelijk vaartuig, van welks stralende voorplecht een prins, den gehoornden muts op het hoofd en het hermelijn over de schou- | |
| |
ders en het goudbrokaat àf sleepende tot zijne voeten toe, een flonkerenden ring neêr deed zinken in de trillende, wachtende wateren dier Zee, die de Bruid was van dien Prins en die, overheerschte sirene, zich gaf aan haar Bruidegom...Maar over de blanke Stad, boven de blanke Stad rees de gouden zon thans zegevierende uit en in heur bovenmatig groot schild zag San Marco, op nieuw, stralend, den Leeuw met het Boek en vóor den Leeuw knielde aanbiddend de gehoornde, gemantelde Prins, en zeide tot San Marco, die in zijn vizioen éen met den Leeuw was geworden:
- Mijn machtige Stad is de Uwe, o Heilige Brenger der Boodschap...
* * *
Tot zoo ver de Legende, die weêr voor mij op rijst, nu de Campanile weêr op is gerezen. Tot zoo ver de Legende van Venetië's stichting, want zij wil, dat San Marco, na zijn vizioen, haar stichtte: hij, wiens gebeente later uit Alexandrië is over gevoerd naar zijn graf in de Byzantijnsche Baziliek. Wat de Historie betreft, zij geeft ons minder dichterlijke, maar niet stelliger overlevering. Venetië zoû gesticht zijn door enkele Venetische familiën, die voor Attila en zijne Hunnen vluchtten - omstreeks 452 - en zich verschansten in paalwoningen op de verschillende eilanden der lagune.
En wat de Campanile zelve betreft, onder het Doge-schap van Pietro Tribuno zoû zijn eerste steen zijn gelegd, in den jare 911. Slechts in 1151, onder Doge Domenico Morosini, was de klokketoren voltooid en luidden zijne klokken Venetië's feesten, grootheid en overwinningen in.
Zijn eerste bouwmeester heeft aan het nageslacht niet zijn naam na gelaten. Vermoedelijk was het oppergedeelte, boven een breeden stengel, waar de klokken gehangen werden, van hout en sloeg vaak in vlammen uit, als de bliksems door de hooge punt werden aan getrokken. In 1489, na weder een brand, bevalen eerst de Procuratoren den toren geheel in steen op te bouwen, maar de
| |
| |
hooge onkosten dwongen hen hun bevel wederom in te trekken. In 1511 echter, na een hevige aardbeving, was de Campanile zóo geschokt geworden, dat langen tijd hare klokken zwegen: de architect Bergamasco herstelde den toren en richtte den Gouden Engel boven op zijn spits. Toen deze architect stierf, werd de verdere zorg voor den Campanile opgedragen aan den beroemd geworden bouwmeester Sansovino, die de bevallige Logetta bouwde aan den Torenvoet.
Sedert had de Campanile nog vaak van de bliksemflitsen te lijden, tot hij 14 Juli 1902 in elkander stortte; zijn val werd een nationale ramp genoemd, het geen misschien een overdreven woord was; in alle gevalle was zijn val een ernstige waarschuwing, dat der menschen kunstwerken - de schoone en de minder schoone - niet der Eeuwigheid zijn, en dat het goèd is die kunstwerken met zorg te onderhouden en met liefde, zoo dat zij duren zóo vele jaren als zij duren kunnen. Thans rijst de Campanile weêr geheel in zijn vorige gedaante omhoog en, of hij schoon is, of nièt - soms lijkt hij mij, van nabij, een kandelaar, maar soms, van verre in waziger licht, een minaret - in àlle gevalle is het goed, dat hij weêr omhoog is gericht, want de blijde Venetianen gevoelen, in zijn oprichting, aan hunne stad iets terug gegeven, dat door den Tijd haar ontnomen scheen...
* * *
Ik vraag mij echter af: kan men dit principe steeds vol houden? Wàre het vol gehouden, in de verleden Eeuwen, dan waren misschien ook Tyr en Sidon, Ninive, Thebe en Memfis ons behouden gebleven, maar het principe wàs niet vol te houden omdat het aspect der wereld en de silhouet harer steden zich wijzigt naar mate zich wijzigt de ziel harer menschen en volkeren. Noodlottige waarheid is het, dat geène stad zal blijven bestaan in hare oorspronkelijke kunstschoonheid de wreede eeuwen der geleidelijke veranderlijkheid door, en zoo morgen die goudene grot, die de San Marco is, in een stort tot een hoop van glinsterend gruis...zal Venetië dan ooit den moed hebben haar wonderbaziliek te her- | |
| |
bouwen, zoo als zij haar Campanile gedaan heeft? Nog schragen vele houten balken en ijzeren staven als met een nieuw lichaam, een jeugdig karkas, de langzaam, langzaam aan vermolmde prachten dezer tooverkerk van Zuidelijk mysticisme, maar de marmeren vloeren golven reeds, de goudene bogen wankelen reeds, de goudene gewelven splijten reeds...en...ook zoo misschien door der menschen liefde en zorg nog járen, nog eeuwen deze tooverbouw bewaard blijft...éenmaal, noodlottig, zal het tijdstip naderen, dat zij in éen stort, zij misschien eerder dan wèlke nog bestaande, antieke pracht in Italië...Neen, dàn zal zij niet weêr op gebouwd worden als deze jaren nog de Campanile werd op gebouwd...Want tusschen de Ziel van Heden en de Ziel van Destijds was nog niet zulk een onoverkomelijk verschil; zij hadden beiden nog behoefte aan den vromen klank der klokken, die weg sprenkelt door het roze morgenuur, den gouden middagglans, de mauve avondstonde...Maar tusschen de Ziel van Destijds en Heden en de Ziel van de wreede Toekomst zal het verschil onoverkomelijk zijn, en zelfs al zoû zij het willen, uit piëteit - de dan ingestorte mystieke toovergrot òp bouwen - zij zoû het niet
kùnnen meer, omdat der menschen bouwwerken niet alleen zijn het werk hunner handen, zelfs niet het werk hunner gevoelige harten, maar vooral het werk hunner geheele Ziel...
* * *
Wat zit ik toch donker te fantazeeren en somber naargeestig vreeslijke dingen te voorspellen! De opene poorten der Baziliek hebben mij binnen gelokt, trots mijn eigen vrees, voorspelling en fantazie, en in de dof glanzende, gedempt goudene ruimten, die na den vesper nog zwart zijn gevuld van menigte, gebleven om den prediker aan te hooren, die het preêkgestoelt heeft beklommen, schuil ik weg in dat voorportaal der sacristie, dat is als een sombere hof van een Byzantijnsch paleis, een atrium van Justinianus, een duistere pracht van okere marmers, van rosbruine en vaalgrauwe marmers, van bronzen hekken, van doffe glanzen en glinsterende schaduwen en verloren in dat antieke paleizeduis- | |
| |
ter - tusschen het gevonkel van de juweelen der Nicopeja-madonna en het gevonkel der reuzesteenen van de Pala d'Oro, die als een aureool achter het Hoogaltaar schittert, hoor ik den prediker donderen met zware stem over de gebogen hoofden der menigte heen:
- Bekent uwe zonden en gaat ter H. Biecht! Zoo gij niet ter H. Biecht gaat, wiè zal dan verhinderen, dat de opeenstapeling uwer niet van u afgewende zonden u niet verplettere, zoo zij ten langen leste neêr stort over u heen...??
* * *
In de duisterende Baziliek buigen veel hoofden deemoedig zich onder des predikers woordendonder, en denken zij aan den Campanile...Ja, de zielen zijn nòg bijna de zelfde gebleven; zij zijn eenvoudig, geloovig, vroom, geduldig gebleven, zij kunnen niet leven zonder klank van klokken...
Zij hebben behoefte gevoeld in het azuur van Venetië den Campanile weêr omhoog te heffen: zij hebben den Campanile weêr op gebouwd... |
|