| |
| |
| |
Prato
Tusschen de oude wallen ligt nog het kleine stadje, bekoorlijk genoeg, als zoo vele kleine Italiaansche stadjes, om er een paar uren te vertoeven. De silhouet van een paar oude kerken, die van het Middeneeuwsche, getinde Palazzo Pretorio - het Stadhuis met zijn aardigen hof - en vooral de Piazza met den mooien Dom, geven genoeg belang aan Prato om ons er heen te lokken op een mooien dag. Af gestapt in de Stella d'Italia, zijn wij er dadelijk in de gemoedelijke atmosfeer van het hôtel eener kleine, Italiaansche stad: uit de vestibule reeds zien wij de keuken binnen, zien wij prachtige visschen en mooie kippen ons lokken in den bijkeuken, waar de meid hare groenten schrapt en de wit gemutste chef even komt om een hoekje kijken, om te zien voor welke gasten hij heden zijn kunst uit zal oefenen. En bestellen wij met zorg ons lunch: de risotto niet te hard en niet te week hoor, chef, en dan een mooie kip, arrosto, maar niet te bruin, hoor chef, en juist zoo als het behoort, en wij kiezen al ons tafeltje uit, hoewel er niemand is in het hôtel dan...de Italiaansche opera-troep, die er heden-avond (natuurlijk!) Trovatore geeft. Het hôtel weêrgalmt ook van de hooge tonen van den tenor, die zijne stem wat los maakt voor de piano en...van de klacht van Eleonora, die ons mede deelt, steeds in de vestibule, dat zij verkouden is. Wij bewonderen Manrico en beklagen de prima-donna en loopen dan weg naar den Dom, terwijl men ons dejeuner bereidt...
Mooi, die zwart en blank gestreepte Dom-facade, die in zijn Toskaanschen stijl nog den Romaanschen boog behield, terwijl binnen Giovanni Pisano de Gothische bogen deed welven. Zoo
| |
| |
een kleine-stads-kathedraaltje is niet machtig noch overweldigend, natuurlijk, is geëigend aan het kleine stadje, dat Prato steeds was, ja, is eigenlijk géen Dom; te grootsche naam voor zulk een godshuis, maar het is een harmoniesch, zuiver gebouwd, klein heiligdom, dat kalm en lieflijk aan doet, met de lange, slanke Campanile er naast, die even ook, aan den top, vertoont het naïve motief der blanke en zwarte banden. En dan is er aan den hoek van dien Dom, de piazza over ziende, dien lieflijken preêkstoel-buiten, die elegante pulpito; de eenige, geloof ik, die buiten aan een kerk werd aan gebracht: sierlijk gebouwd door Michelozzo en versierd door Donatello met zijn groepen van dansende en musiceerende engeltjes. Van dezen pulpito wordt geregeld de Gordel der Maagd getoond, de zoo heilige reliek van Prato.
* * *
Maar wij haasten ons de kerk binnen te gaan, want reeds nijgt de middagzon en het is juist nog het oogenblik om de fresco's te bezien van het koor, dat zich spoedig met namiddagschemer zal vullen...De fresco's, die Fra Filippo Lippi schilderde: de Levens van Santo Stefano en vooral van Johannes den Dooper en nieuwsgierig zoeken wij dadelijk de dansende Salome en de Salome met des Doopers hoofd op de schaal. Want Salome op deze fresco, zij is het portret van Lucrezia Buti en zoodra wij de mooie fresco's goed hebben gezien, zal ik u van haar vertellen. Die zachte, verkleurde, doffe tinten als van in der eeuwen loop vergaan tapijtwerk...zij lichten nog éven op in dit laatste, al zich terug trekkende licht: zij zijn nog éven een vizioen van schoonheid in den laatsten weêrglans van zonneschijn; enkele minuten slechts speelt die glans door het spinneweb heen, dat weefde de Tijd over Fra Filippo's kunst: reeds trekt er de sluier over het banket van Herodes en den verlokkenden dans van Herodias' dochter; dàn is het of die Middeneeuwsche vizie van het Bijbelsche tafereel verijlt: er is niets meer dan schemer, dan schaduw, die zich stapelen in het donkere koor, maar wij hebben Lucrezia gezien als Salome; wij hebben het nonnetje gezien, dat de schilder lief had en wier trekken hij leende
| |
| |
aan wie danste om het hoofd van den Dooper: het ietwat breede gezichtje met de uitstekende jukbeenderen en het puntige kinnetje, misschien géen volmaakte schoonheid maar lieftallig en onschuldig; misschien altijd gebleven méer het portret van het voor de liefde bezwekene novice-tje dan de beeltenis geworden van de verlokkende, Oostersche Danseresse...
* * *
Filippo Lippi, een weesje, dat zijne tante en voogdes monna Lapaccia al heel spoedig te lastig vond, werd, acht jaren oud, opgenomen in een Karmelitaner-klooster en deed er, in zijn kleine pij en, met zijn tonsuur tusschen zijn kinderlokjes, al het kattek waad van zijn jaren. Hij klom er in appel- en pereboomen en snoepte er en hield zich stil, als beneden in den kloosterhof de grammaticameester voorbij ging, die te vergeefs hem zocht voor de studie. Maar toen die zelfde meester aan den prior Filippo's boeken liet zien, vol geteekend door den ondeugenden jongen met allerlei poppetjes, waar onder prior en meester zichzelve herkenden, had de eerste, die een verstandig man was, een goede ingeving het kleine, achtjarige fra-tje verlof te geven zich te wijden der schilderkunst. En studeerde de knaap weldra in de kapel van St. Maria del Carmine naar de fresco's van Masaccio, die in dien tijd, juist voltooid, een wonder schenen van nieuwe openbaring voor alle schilders en kunstenaars...
Maar zoo rustig als het begonnen was, zoû Fra Filippo's leven niet voort gaan. Hij was geboren onder een romantische ster. Nu was de knaap tot een jongman van zeventien jaren gebloeid en had hij zijn lokken weêr lang laten groeien en zijn pij aan den kapstok gehangen en leefde hij de luchtige bohême meê der andere jonge schilders. En eens, dat hij met zijn vrienden, bij Ancona de zee was in geroeid in een kleine bark en zingende met de anderen de riemen bewoog, werd romantiesch-tragiesch het speletochtje onderbroken door zeeroovers der kusten van Barbarije, door donkere, getulbande Mooren, die Filippo gevangen namen en hem verkochten in Tripoli. Filippo was een aardige, jonge slaaf
| |
| |
en werd gekocht door een rijken Moor en had het lang nog zoo kwaad niet. Toen gebeurde het, dat Filippo, voor de aardigheid, met een stuk houtskool op een witte muur, het portret van zijn meester teekende, met baard en tulband en plooiende burnous. Alle de slaven kwamen zien en sloegen de handen in een en noemden de teekening een wónder en eindelijk kwam ook de meester zelve en herkende zich en vond het zóo prachtig, wat Filippo gedaan had, dat, na het paleis van zijn heer met fresco en schildering te hebben op gesierd, de jongeling vergunning kreeg naar Napels te gaan, om vrij in zijn land zich te wijden aan zijne kunst.
* * *
Het is niet bekend of de jonge Italiaansche slaaf op de kusten van Tripoli vele avonturen had met schoone, zwarte Moorschen maar wel is het bekend, dat fra Filippo - zoo als hij nog veel werd genoemd - van een zeer licht ontvlambaren aard was. En toen hij in Italië terug was en vele werken voor Cosimo de’ Medici en Paus Eugenius iv had uitgevoerd, gebeurde dàt in zijn leven wat hem vooral de faam van een Don Juan heeft gegeven. Te Prato werkte onze schilder, in gezelschap van Fra Diamante del Carmine - zijn vriend en vroegere deelgenoot in het noviciaat - en werd hij ook uit genoodigd door de nonnen van Santa Margherita een schilderij voor het hoofdaltaar harer kapel te schilderen. Hier was het, dat de jonge Lucrezia, in haar novice-gewaad, het ontvlambare hart van Filippo in hevigen brand ontstak. De verbodene liefde tusschen den fra, die reeds zijn pij had af geslagen en het ontroerde novice-tje ontwikkelt zich onder de donkere kloosterbogen van Santa Margherita, in den kloosterhof, waar de citroenen goud spikkelen, vóor het schilderij van het hoofdaltaar, waar, van de niets vermoedende nonnen, Filippo verlof krijgt, de trekken van Lucrezia te leenen aan de beeltenis der Madonna. En den dag, dat de Gordel der H. Maagd van Donatello's pulpito zal worden getoond aan het vrome volk...zijn noch Lucrezia noch Filippo te vinden! Zij zijn beiden gevlucht naar Florence en houden zich verscholen, voor Lucrezia's vader vooral, die haar zoekt
| |
| |
en overal zoekt...De kleine Filippino wordt geboren, later de niet minder beroemde schilder dan zijn vader en wiens allerliefst mooi zelfportret wel dàt is van een kind, in liefde geboren...en verwekt door zijn lichtzinnigen vader, die, zelfs toen hij vergunning van Paus Eugenius kreeg Lucrezia te huwen, liever maar geen gebruik van deze vergunning maakte, om zijne beminde vrijheid te bewaren...
* * *
Ik merk, dat ik u weinig vertelde van Prato en meer van Fra Filippo Lippi, den beminnelijke, lichtzinnige. Maar eigenlijk zijn wij toch alléen naar Prato gegaan voor hèm, voor Lucrezia's portret als Salome, voor Donatèllo's pulpito en voor het kleine romannetje, welks voornaamste oogenblik voor viel dien dag, toen de Gordel getoond werd, boven de dansende en musiceerende engeltjes. |
|