| |
| |
| |
Florentijnsche Nachten
Venetiaansche Nachten noemen onze vrienden, de Duitschers, welke nacht ook maar, die op gelicht wordt met lampionnetjes...Florentijnsche Nachten, o mijne lezers, noem ik mijne theaternachten in Florence, waarvan ik u het een en ander vertellen wil. Gij, die in Den Haag een bizonder levendig en rijk theaterleven leidt, meen niet, dat ik, arme, u een weêrspiegeling geven zal van dèrgelijke Florentijnsche levendigheid, up to date...Meen óok niet, dat ik de pretentie zoû hebben een artikel uit Florence te schrijven, dat zoû evenaren de interessante tooneelkritieken, die u dezer dagen worden toe gezonden uit Parijs. O neen, o neen! Ik woon maar - zoo lang als het duurt - in de Leliestad, die heelemaal geen wereldstad is en bijna geen theaterleven kent...Maar misschien dat juist dàarom mijn Dagboekblad u een oogenblik zal interesseeren, al zoû het alleen maar zijn om te weten wat ik u kàn schrijven, over iets, dat nièt interessant is...
On prend son bien où on le trouve: welnu, ik vind u mijn Florentijnsche nachten. Ze stralen noch van lampionnetjes, noch van heel veel electriciteit. Ze vangen duister aan. Zij vangen aan met nauwe slopjes, nauwlijks verlicht. Een magere lantaren hier en daar spiegelt in de modder haar gelen schijn. De bleeke mist stompt alle vergezicht af. Want het is Florence's maand van mist, zeevende regen en modder...
Het is eigenlijk weêr om thuis te blijven. Met een gezellig boek bij een gezellig vuur, in mijn gezellige kamer...Wat dwaal ik nu rond door die troosteloosheid, die altijd is van December, en overal, overal...Ik herinner mij geen blijde Decembers. Zij waren
| |
| |
altijd beroerd. Maar waarom blijf ik niet thuis...? Ik weet het niet. Het is de onrust, de angst niet te slapen als ik niet uit ben gegaan; het is een geheimzinnige nervoziteit...Ik sta op straat, in de modder. De coquetterie van mijn schoeisel legt het af. Tegen Florence's modder is niet te vechten. Zij ligt glad gespreid als een lekkere chocolade-vlâ. Zij wordt, eenvoudig-weg, nooit wèg gespoten, zij droogt op en wordt dan onze geliefde Florentijnsche stof...of zij blijft nat en...chocolade, als deze maand.
Dit is een détail in het nachtelijk leven. Tob er niet over: voor God is het héel weinig. Ga liever, lezer, met mij meê door de modder...Een rijtuig? Maar ik weet heusch nog niet waarheen ik u en mijzelven voer. Zien wij onder de arkaden even of er vrienden loopen...Misschien zijn er daar ginds Florentijnsche nachtzoekers, als wij...
Er flâneeren enkele nachtzoekers. Zij doen als wij: uit gegaan, omdat zij niet thuis bleven, staren zij elkander aan en denken - als wij - ‘waarheen?’. En blijven mediteeren voor de aanplakbiljetten. Wat is er te doen van avond...?
Wel, er is meestal wel wàt te doen. Maar er is nooit als bij u, de opera, de komedie. Er zijn geen vaste troepen in bezoldigde theaters, er zijn die zelfs niet te Rome en, ik geloof, zelfs niet te Milaan. Maar er is wel een opera-troep, die is gekomen met Aïda en Gioconda; er is een Napolitaansche troep, er is een circus...Wij hebben maar te kiezen. Wij moèten ook kiezen, want als we niet in de modder willen blijven of willen gaan plakken in een café vol Duitschers...wat dan?? Willen we naar Aïda gaan? Maar ge kent Aïda...Des te beter. Dan zijn we als de Florentijnen. Zij kennen, als wij, Aïda uit hun hoofd. Dat is juist het ware, weet ge: naar een opera gaan, die we uit het hoofd kennen. Kom, kom meê...
Welke plaatsen we nemen? Maar denkt ge, dat daar over te twijfelen is?? Wij nemen twee ‘loggione’, dat is het paradijs van het Teatro Massimo...Of ik naar den engelenbak ga?? Natuurlijk. Ik ga nooit ergens anders. Of ja, toch wel, als ik met mijn vriend Orlando uit ga, gaan we in een loge. Maar ik ga of in een loge, of in den engelenbak. Of in mijn rok, of met bemodderde schoenen.
| |
| |
Geen gulden middenweg. In gala, of incognito. Ik ga heden met u, o lezer, incognito.
Door een aparte ingang. Vele steenen trappen op; géen brandgevaar. Wij hebben éen franc, ieder hoor, betaald. Ik was nóoit in den engelenbak van de Haagsche Opera. Ik betreur het nu bijna. De leeftijd is voorbij, dat ik dacht altijd deftig te moeten zijn. Ik ben o zoo weinig deftig meer en wees verzekerd: kom ik weêr eens in Holland, ik ga dadelijk een ondeftige, vergelijkende studie maken tusschen Nederlandsche en Italiaansche engelenbakken...
De loggione is een amfitheater en voor twee soldi kunnen we een kussen erlangen om op de harde, houten bank te leggen. Net als in de Oudheid! Het is er meestal vol en het publiek, o aristocratische lezeres, is er héel erg gemengd! Maar amuzanter dan beneden, in die vervelende fauteuils, waar je naast je buren zit als hond en kat. Hier komt de verbroedering spoedig tot stand. Loggione-bezoekers zijn meestal beminnelijk. Zij schuiven nooit langs je heen, zonder je toe te glimlachen: pazienza, wat bijna beduidt: pardon...Waar je soms zit tegen de knieën van je achterbuur (als in de Oudheid, lees er Ovidius maar op na), worden nog andere pazienza's geglimlacht. Overjas ligt op overjas en dopje schuift over dopje: zoo nauw moet je het niet nemen: pazienza...Toen ik voor den eersten keer een Hollandschen vriend in den loggione bracht, trof hij het ongelukkig. Naast hem zat een dik boezemige dame, die sina 's-appelen at en hem telkens met het sap van hare schijfjes in het gezicht spoot: pazienza...Achter hem zat een magere prikkebeen, met ongecapitonneerde knieën, die daarbij knoflook gegeten had. Vóor hem zat een virtuoos in het kringetje-spugen. Flùp...rechts; flùp...links; flup, tusschen links en rechts...en dat heele kringetje tusschen zijne voorburen heen, zónder hen ook maar even te bedauwdroppelen...Probeer het maar eens, o lezer. Ge zult zien, dat ge oefening noodig hebt. Mijn vriend was héel ongelukkig, arme...wij verwisselden met vele pazienza's van plaats, en toen, toen werd hij genesteld tusschen drie charmante Florentijnsche midinetjes, met madonna-gezichtjes...en de leukert deed nog, of hij eigenlijk héel ongelukkig zat...Maar ik had hem
| |
| |
wel in de gaten: hij deed maar als-of, begrijp je en wàs in het Paradijs...
* * *
Daar zitten we nu en kijken, van uit de hoogte, neêr op Aïda. Waarom niet? Amuzeeren we ons niet meer, dan dat we in een café waren gegaan? Uren lang kan je je hier voor je franc amuzeeren. We neurieën meê, de wijsjes, die we kennen. We applaudisseeren luid of fluiten luider, want we zijn zonder medelijden voor de artiesten. Zelfs voor den orchestdirecteur. Als hij een tempo te vlug of te langzaam neemt naar onzen zin, protesteeren wij en dwingen hem Aïda te dirigeeren, zoo als wij, dilettanti, dat verstaan. Ook Traviata, vooral Trovatore. Meestal, vooral op een première, gaat er een koor zóo valsch, dat er geen twijfel is zelfs voor een doove. Dan geven we luid onze minachting te kennen. Om vijf minuten daarna de zelfde zangers met onze bulderende toejuichingen te overstelpen. Veel meer emotie doorleeft wie ter loggione is op gestegen, dan wie zit in zaal of loge. Heb je geen ruimte, je vlijt je gemakkelijker tegen een sympathieke knie of anders op je eigen overjas. Je eet apenootjes of goedkoope chocolaadjes (o, in zilverpapier!), die een jongetje vent. En als je je verveelt, sta je op en tuimelt al de trappen terug naar de modder, zonder dat je je bekocht gevoelt...
Het is amuzant, muzikaal en je avond is gevuld. Soms hebben onze dames de kleine perversiteit met ons, heeren, nu ja, mànnen zijn wij maar in den loggione, mede te gaan. Zij kleeden zich donker en zetten allerliefst kleine hoedjes op, al verzeker ik ze, dat dit niet noodig is en dat pluimemonsters veel op de loggione gedragen worden. Zij zijn allerliefst van angstige discretie, bang gezien te worden door mogelijke kennissen beneden...Wij gaan wat vroeg. Wij bekomen dan tusschen twee zuiltjes een gehéel voorbankje met kussens belegd. De dames zitten vóor, heel goed, zoo goed zelfs, dat ze niet bang meer zijn herkend te worden. Wij ‘mannen’, zitten achter, wal van bescherming tegen oranje-sap en flùp-straaltjes. En zij zien en hooren prachtig en denken iets
| |
| |
vreeslijk gewaagds te hebben gedaan, als zij, een paar avonden later, in gala, beneden in een loge zitten en dan schuin schalk op kijken naar...den loggione.
Als je er een grapje van maakt, is het Florentijnsche theaterleven heel aardig. En dood-goedkoop. Ik, ten minste, passeer bijna alle mijne Florentijnsche nachten in de komedie maar...blijf nooit tot het einde. Ik krijg altijd genoeg voor mijn geld. Als het regent, loop ik den Trovatore in, al heb ik hem duizendmaal gezien. Als ik me verveel, loop ik den Napolitaanschen troep binnen, al versta ik maar de helft van dat Napolitaansche dialekt. Het spel is zóo vurig, dat je de rest er bij begrijpt. Trouwens, het loopt altijd op het zelfde uit. Een dolkstoot of revolverschot, na véel liefde en ontrouw. Die Napolitanen spelen zoo als zij leven: zij krijschen àllen door elkaâr in de hartstochtelijke oogenblikken. De Romeinsche dialekt-troep is veel gemakkelijker te verstaan en geeft ook niet zoo woest door een gewerkt spel: toch is het altijd een tranche-de-vie uit de malavita...En zoowel de malavita als het dialect zijn...gearrangeerd voor theaterbezoeker en Florentijn, want waarlijk, de Italiaan van de eene stad heeft moeite dien van een andere stad te verstaan.
Al is er geen theaterleven - of nàuwlijks - in Florence, er zijn hoopen theaters. Wat een theaters zijn er al niet! Er is het Teatro Massimo voor de Groote Opera - ik meen de troep, die met Aïda en Gioconda komt - en er is het Teatro Verdi voor de Middelmatige Opera - ik meen de niet zóo brillante troep, die met Trovatore komt en Bohême. Want Bohême streeft in de volksgunst Trovatore ter zijde. In Teatro Verdi bestaat de engelenbak uit de twee rijen allerhoogste loge's en het is hoogst amuzant met wat kennissen zoo een engelenbak-logetje te vullen; misschien is het nog amuzanter met éen vriend zich een plaatsje te veroveren - zelfs een staanplaats - in zoo een donker hokje en te bestudeeren wat er al niet omgaat. Geloof me, ge kunt er studie's maken op de menschheid, die u zullen verrassen. Tusschen loge 1ste rang en dito vde en vide rang is het zelfde verschil als tusschen een roman van Bourget en een van Zola. De werkelijkheid en de men- | |
| |
schelijke passie wriemelen er door heen, op die bovenste verdieping; in de onderste boudoirtjes is er alleen maar wat bleeke flirt achter een waaier. Grijp in het volle menschenleven, zoudt ge kunnen zeggen, daarboven; daar beneden wordt niet zóo brutaal gegrepen. Maar Teatro Verdi herbergt nu...een circus, ItaloBelgo nog wel, dat wil zeggen, de ‘artiesten’ zijn Italiaansch en het paard is een Ardenner-ros, dus Belgiesch: een goed beest, dat voort sjokt onder de reeds bejaarde ruiteresse...
Terwijl het circus...een operette-troep herbergt, waar de suikerzoete muziekjes van Lehar slapjes worden afgewalst. Waarom de Italianen alle muziek, die niet van hèn is, zoo uit rekken, en waarom zij in een circus de Lustige Witwe en in een operagebouw het Ardenner-ros laten rond huppelen?? Raadsels des Italiaanschen theaterlevens, o lezer! Zoo een gebouw behoort meestal niet aan de stad maar aan...iemand, aan éen meneer, die het verhuurt zoo goed en kwaad als hij kan. Als het ros zich dus heeft aan gemeld vóor de Lustige Weduwe, is deze gepierd en moet zich dus wel behelpen met wat er nog over is voor haar lustigheid.
Maar bóven alle theaters van Florence, boven Niccolini - het meest artistieke zaaltje, waar de beste tooneelspelers komen - boven Alfieri, waar, trots de Muze der Tragedie, wel eens worstelwedstrijd gehouden wordt, schittert-uit de Pergola,...die echter meestal gesloten was, tot zij verleden, op Santo-Stefano - de dag, dat, in Italië, de theaterseizoentjes beginnen - geopend werd...Er waren stokoude Florentijnen, die nooit in de Pergola waren geweest. Nu gingen zij er heen. De zaal was verbouwd tot het làatste comfort toe. En de verwachting voor de Inauguratie was hoog gespannen. Een schitterend schouwspel zoû gegeven worden, een geraffineerd programma zoû worden samen gesteld door Florence's grootste muzikale en dramatische krachten. Het zoû heusch iets héel bizonders worden en dat moest het ook, want denk dan toch ook: de Pergola, de Pèrgola werd, eindelijk verbouwd, weêr geopend! Wàar wàs de Pergola? Zelfs de oudste Florentijnen informeerden zich. Spotvogels beweerden, dat de
| |
| |
Pergola eene legende was. Neen, zij was waarheid, zij wàs verbouwd en zij zoû ge-inaugureerd worden met een wonderbaar schouwspel en de Graaf van Turijn zoû over komen en de wereld zoû den Balkan-oorlog vergeten voor de Inauguratie der Pergola.
Lezer...ik was er. Ik betaalde in den zeer ruimen, werkelijk comfortabelen engelenbak - voor dien schitteravond - drie francs, een ruïneuze prijs voor ‘engelen’. Het was er vòl...in het paradijs. Ik deelde er een rood zijden taboeretje - hoe kwàm dat daar? - een loge-taboeretje met...een fier sergeantje, dat dien dag uit Libyë was thuis gekomen. Het programma bestond uit...(schrik niet): La Traviata. Kent ge, lezer, misschien ook de Traviata? Is de Traviata in Den Haag wel eens op gevoerd! Zoû u niet de Traviata voor stellen als inauguratiestuk, neen als ‘program’ voor den nieuwen Haagschen Schouwburg to be?? Ik raad het u zéer aan...
De Traviata werd af gekweeld, in kostumen van ‘30, die aardig waren. De Traviata werd af geweend, en ze weenden en kweelden wèl lief. Intusschen zat ik met het sergeantje op éen rood zijden taboeretje en vertelde hij mij levendig van Homs, van Ain-Zara, van alle veldslagen, die hij had mede gemaakt. Het interesseerde mij meer dan het gekweel en geween en het interesseerde ook de twee carabinieri achter ons. Wel klonk er nu en dan eens een barsch: silenzio! van wie de Traviata hooger stelden dan des sergeantjes heldendaden in Libyë, maar wij stoorden ons daar héelemaal niet aan, want waarlijk, je gaat in Italië héel veel naar de komedie om...te praten en het sergeantje praatte heel aardig... |
|