Van en over alles en iedereen
(1990)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
Dingen van Florence
| |
[pagina 298]
| |
Hoe het gekomen is, dat in Italië - het vaderland van het schitterende Carnaval van vroeger, dat in Rome, Florence, Venetië zijne beroemde feesten en kleurige orgieën gevierd heeft - het Carnaval waarlijk al lange jaren stervende is, terwijl het in Nice nog iets bizonder moois, vroolijks en aardigs is, moge gijzelve, o lezer, onderzoeken, analyzeeren en mij dan mede deelen; ik, voor mij, ga liever naar huis, sluit mijn ramen en blinden en gordijnen, opdat ik mijn druipenden ‘hangenden tuin’ noch hoor noch zie en zet mij aan mijn schrijftafel, mijn troost der melancholieke dagen, om wat te praten met u...Ik heb eigenlijk wel niet veel anders in mijn hoofd dan het geruisch van den regen, dat tòch door dringt in mijn gezellige kameratmosfeer - roode lampeschemer rondom en gele schijn van licht over blank papier - en het getoeter van der monelli trompetten en fluitjes, maar ik weet, dat uw vriendelijk gezelschap mij genoeg zal inspireeren, om een oogenblik met u te cauzeeren over de oude dingen van deze stad, daar de nieuwe van daag heusch alle charme missen voor den toerist, terug gekeerd uit Sicilië's zonnelente en...den, dezen dag, Nice betreurenden Carnavalist!
* * *
In mijn een weinig nerveus maar bekorend leven van ommedwalen en dan hier en dan daar vertoeven, is het mij steeds een behoefte, zoo de stad van mijn tijdelijk verblijf mij interesseert, telkens weêr en weêr mij te verdiepen in de geschiedenis van die stad en zoo komt het, dat, hoewel Florence langzamerhand bijna een ‘heim’ voor mij is geworden, ik mij toch altijd weêr omring met dikke boeken uit de leesbibliotheek van Vieusseux - eenig die in de wereld!! - om, niet te studeeren, maar te flâneeren door de vroegere Florentijnsche eeuwen...En zoo interesseert mij van avond - en ik hoop ook u, een weinig - te flâneeren langs de oude gilden van Florence en te bekijken wat van hen bekend is. De toerist, die hier komt, zal te vaak loopen langs het gebouw van de Arte della Lana, langs de loggia van de Arte della Seta of het nieuwe magazijn van de mooie imitatie's van antieke zijden stof- | |
[pagina 299]
| |
fen in loopen, dat eveneens zich, en te recht, Arte della Seta noemt, dan dat hij zich niet zoû af vragen: wat waren deze verschillende arti en wat weten wij er nog van...? Zie hier dus eenige wijsheid, op te doen tijdens onze flânerie langs de antieke Florentijnsche gilden.Ga naar voetnoot1 Zoo als de laatste Romeinsche keizers hadden ingesteld in tijden van oorlog verschillende scholoe militum, vereenigingen van krijgslieden, zoo vereenigden zich de burgers der steden tot verschillende scholoe van handwerkslieden van het zelfde vak, en de keizers erkenden deze scholoe artium om de kleine burgerij aan zich te verplichten. Florence, niet aan zee gelegen, aan hare weinig bevaarbare Arno, tusschen onveilige vlakten en onveiliger heuvelen, waar het roovergespuis zich ophield, zag zeker later dan andere steden hare gilden zich vereenigen, maar eenmaal de eerste stoot gegeven aan deze vereenigingen, overtrof spoedig hunne belangrijkheid die der gilden van Pisa, Lucca en Genua. Hare wolindustrie, hare Arte della Lana, vangt aan kort na de eerste kruistochten, toen de kruisvaarders terug kwamen met de fijne stoffen van het Oosten, soms half zijde, half wol, soms geheel knisterende zij of geheel souple wol: stoffen, die onder de Oostersche namen van bizantina, of vela tiria zeer duur werden verkocht. De Florentijnen, die meenden, dat hunne stad in de oude, oude Oudheid gesticht was onder het teeken van den Ram, geloofden thans eveneens, dat zij voorbeschikt was om de groote wolleweefster te worden voor de Westersche wereld. Hare eerste weefselen echter waren grof en hunne namen villaneschi, schiavini getuigen, dat slechts de lijfeigenen en dienstbaren zich er mede kleedden. Met hare wolindustrie deed Florence zich echter zelve geweld aan, daar zij miste de oermaterie, de wol: hare vlakten, telkens het tooneel van burgeroorlog, vertoonden geen malsche weiden en weelderige kudden van schapen; zij moest dus die eerste materie doen invoeren uit Barbarije, Sardinië, Spanje, Portugal, Frankrijk. De slimme en | |
[pagina 300]
| |
smaakvolle Florentijnsche wolfabrikanten bedachten toen de laken stoffen van Vlaanderen en Brabant - waar de oudste lakenfabrieken sedert eeuwen bestonden - in Florence op nieuw te doen bewerken; de grove, ruwe stoffen, goedkoop in het Noorden ingeslagen, werden opnieuw gekaard, geschoren, gekleurd en geglansd, en werden alzoo herschapen in het fijne, satijnige Florentijnsche laken, dat thans overal, tot zelfs in de landen hunner eerste herkomst, gaarne met goud werd betaald. Ja, zelfs tot in het Oosten brachten de reizende kooplui de beroemde Florentijnsche lakens en ruilden ze daar met de den fabrikanten noodige, kostbare kleurstoffen, zoo dat het argelooze Noorden en het verfijnde Oosten samen werkten om het slimme Florence in hare nieuwe industrie te doen gedijen. Deze laken stoffen werden genoemd panni oltramontani of ook panni franceschi en wie haar bewerkten, woonden in de Strada Francesca, bij de Mercato Vecchio, welke buurt ook genaamd werd calimala, d.i.: de ‘slechte straat’, vermoedelijk omdat de lakenbewerkers niet schroomden te wonen tusschen velen hunner meest lichtzinnige vrouwelijke clientèle...Zelfs noemde zich hun gilde weldra Arte della Calimala, in onderscheid met de eigenlijke Arte della Lana, die door bleef gaan met uit ingevoerde wol stoffen te bereiden.
* * *
Na deze beide belangrijke arti, volgt de Arte della Seta, wier opkomst dateert uit iets later dagen: in 1204 vinden wij echter reeds onder het tractaat tusschen Siena en Florence onder de namen der priori en consuls, der gildehoofden, vermeld die van het Zijdegilde. Zij woonden waar nu de Via Por Santa Maria is, achter de Mercato Nuovo, en in latere dagen bouwde Vasari aan hun gildegebouw de aardige loggietta, die wij daar nu nog zien. In het muzeum van het Bargello kunnen wij de verkleurde, versleten stalen bestudeeren van die eerste zijdene weefsels, vergane stukjes brokaat en damast, die getuigen van de ontwakende weeldezucht der Florentijnsche vrouwen, na dat zij kennis hebben gemaakt met de prachtige Oostersche stoffen, haar door de kruisvaarders | |
[pagina 301]
| |
thuis gebracht, maar voor te veel florijnen, dan dat àndere dan de vermogendste onder haar zich er mede hadden kunnen tooien. Thans weven de zijdewevers haar echter minder kostbare stoffen, en de patronen der nationale zijde zijn geteekend naar de mozaïeken van den vloer in den Dom van San Giovanni (thans het Battistero), terwijl de schilders reeds spoedig hunne Madonna's, hunne gemantelde Drie Koningen, hunne Eeuwige Vaders hullen in die damasten en brokaten, die weelderiger en weelderiger worden, tot de gouden en de zilveren draad bijna geheel den zijdenen draad vervangt.
* * *
Na dit gilde, is dat der wisselaars en bankiers zeer gewichtig. Florence is in deze dagen vooral een centrum van handel en zaken; sedert lange jaren reeds zijn hare kooplieden geldschieters, die de waarde kennen van het kostbare geld. Zij hadden zelfs met de Kerk, als deze geld behoefde, vaak ingewikkelde discussies gevoerd, want de Kerk beweerde, dat in de Heilige Schrift verboden werd van een broeder woekerwinst te eischen, waarop de geldschieter antwoordde, dat het heilige boek dit verbod niet uitstrekte tot de vreemdelinge en de Kerk niet zijne zuster was...Onder Justinianus was reeds een zeer uitvoerige wet vast gesteld op het leenen van geldsommen en de rente, daarvoor te vragen. In Florence schijnt echter groot misbruik te zijn ontstaan onder hare bankiers, die de bankiers waren der geheele wereld, zoo dat Dante de woekeraars in zijne Hel onder een regen van vuur, in zengende zanden, straft. De Heilige Stoel echter waardeerde steeds de Florentijnsche bankiers en wisselaars, wie hij belastte zijn inkomsten te innen, en den titel gaf van Campsores Papae: pauselijke wisselaars; de geldmannen van Siena wisten echter eveneens deze eer te behalen, het geen het naijverige Florentijnsche gilde hen nooit vergaf. Het waren de Florentijnsche wisselaars, die het eerst een algemeen gebruik maakten van den wisselbrief, zoo dat het groote gevaar van vervoer van zware massa's zilver en goud werd opgeheven. | |
[pagina 302]
| |
De wisselbrief was reeds door de Joden uit gevonden en door de Venetianen tijdens de kruistochten gebruikt.
* * *
Volgt het gilde der geneesheeren en speziali of apothekers. De geneesheeren echter waren niet zeer in aanzien: men verweet hen zeker, dat zij de zieken en stervenden niet gezond maakten en in het leven behielden: in hunne primitieve kunde wisten zij dan ook waarlijk niet dikwijls raad: bloedtappingen en koude baden waren hunne groote middelen, en zoo het beeld van den Florentijnschen gekkendokter in Sem Benelli's drama La Cena delle Beffe niet al te fantastiesch is, getuigt het type zeer zeker van meer kinderlijke naïveteit dan van psychologiesch en pathologiesch doorzicht: deze gekkendokter bindt namelijk zijne patiënten stevig vast in een stoel...tot zelfs die niet gek was, bijna gek zoû worden...Hooger achting genoten de speziali, die de kostbare, geheimzinnige kruiden uit het Oosten ontvingen en wier geheime, alchymistische, mystieke kundigheden hen - misschien niet altijd te recht - omgaven met een stralenkrans van wonderdadigheid, terwijl ook de schilders, wie zij hunne verven bereidden, dikwijls tot hun gilde gerekend werden.
* * *
De rechters en notarissen vormden ook een gilde en zelfs had men de beleefdheid, misschien wel de diplomatieke slimheid, hen den voorrang aan te bieden boven alle andere gilden. Ieder gilde had zijn bestuur, met zijn kapitein, consuls en gonfalonieri of vaandeldragers. De heeren rechters en notarissen verheffen een azuren vaandel met gouden ster; de kooplui van de ‘slechte straat’, de slimme lakenbewerkers der Calimala wimpelen roode banen uit, waarop gulden adelaar op blanke bal; de geldmannen zwieren met purperen wimpels, bezaaid met gouden florijnen; de wolfabrikanten beuren witte schaapjes, geborduurd op vermillioen; doktoren en speziali steken deftig hun gonfalone omhoog, met de H. Maagd op veld van scharlaken; de zijdewevers volgen met een | |
[pagina 303]
| |
banier, waarop poort van keel op zilveren veld; dan nadert het gilde der bontwerkers en lederlooiers met een Agnus Dei, zilver op wapenveld van lazuur, en met hun zevenen vormen deze Arti het popolo grasso, de rijke democratie, terwijl het popolo minuto gevormd wordt uit de minder aanzienlijke gilden der slagers, timmerlieden, metselaars, smeden, schoenlappers...allen met hunne modestere, minder zwierige wimpels en vanen...
* * *
Ik had juist aan den geleerden heer historie-schrijver, die deze mooie optocht met roode en blauwe kleuren voor onze oogen passeeren laat, willen vragen...waar de heeren juweliers blijven en waarom zij geen gilde constitueerden, toen van buiten zulk een getoeter van fluitjes en trompetten naar binnen kwam schetteren door venster, blind en gordijn heen...dat ik mij haastte uit te kijken, waarlijk meenende, dat de Optocht van Fiorenza's oude Arti daar door de nauwe Middeneeuwsche straten henen kwam...Helaas, het waren alleen maar de monelli van Carnaval vierend, modern Florence, en daar deze straatjeugd veel geestiger is in het gewone leven dan durende Martedi grasso, zullen wij, o lezer, hen maar laten betuilen...
* * *
Maar zullen wij toch, nu wij na hebben kunnen denken, den geleerden heer maar niet te veel vragen naar...de goudsmeden en juweliers. Want als hij het hadde geweten, waarom de juweliers geen arte hadden, met een mooie, kleurige banier als de anderen in hun midden, dan...had hij het ons wèl mede gedeeld, maar nu hij de juweliers dood zwijgt, zullen wij zijne geleerdheid maar niet te veel het vuur aan de scheenen leggen: ik, die maar romancier, novellist, feuilletonist en fantazist ben, vertel u wel òok eens de dingen...als ik ze zelve niet weet, maar dat mag een geleerde heer historie-schrijver nooit doen; laten wij hem waarlijk dus niet vragen: - Waarom, monsieur le professeur, hadden de goudsmeden en juweliers zich in Florence niet tot een arte vereenigd??? |
|