hangen hare trossen op aan de lijnen, die de fruitverkoopers spannen boven hunne uitstallingen, waar de laatste perziken verbleeken...In de winkelramen plooien de kommiezen de zwaardere, donkere stoffen uit...De bontwerkers toonen hun pracht van bont: grauwige mol en blank hermelijn, vos, lynx en skung en dan de ijsbeervellen, waarover de weêrschijn der haardvlammen spelen zullen weldra...
In de tea-rooms zitten de menschen reeds knus bij elkaâr, wat ze in maanden niet hebben gedaan. Waarlijk, een kop thee zoû niet te versmaden zijn, in dit kille, namiddaguur van Oktober...
Plotseling...ontmoet ik mijn vrouw! Zij heeft enkele pakjes in de hand en dat zekere ge-affaireerde in haar uiterlijk, dat te kennen geeft, dat zij vele winkels heeft afgeloopen...
- Het is goed, dat ik je ontmoet, zegt zij, heel ernstig. Ik kom van mijn naaister en moet nu heusch aan mijn hoeden denken...Ga je even meê naar de modiste, want als ik hoeden koop, zònder dat je er bij bent, vindt je ze, als ze thuis komen, tòch afschuwelijk en - laat me je dit vast toe vertrouwen -: ze zijn dit najaar...afschuwelijker dan ooit!!
Ik stommel, niet erg gerust gesteld door deze waarschuwing, met mijn vrouw een trapje op als van een roovershol...en sta plotseling in een salon, vòl spiegels en vòl dameshoeden op ‘champignons’...
De meeuwen volgen de vinkjes, de eekhorentjes volgen de zwaluwen...lezeressen, de harlekijn- en pierrotmutsjes volgen op de in een gedraaide vloermatten, en rieten-daken-van-huizen-van-wilden, met bloemen bezaaid...de astrologen-puntmutsen volgen op de aëroplaan-toestellen, die onze dames dezen zomer hebben ge-arboreerd...
Want...het is het einde...het is het einde...en het is het begin...
De zomer heeft uit, maar...de winter zal weldra zijn...
Na een paar van de minst leelijke hoeden bij Madlle Frou-Frou te hebben gekozen, komen mijn vrouw en ik, vrij tevreden, op straat en loopen dwars in een troep kranteverkoopers, die schreeuwen: