Maar wat een licht, wat een licht om ons rond! Is het niet als een feest van licht in den stillen haven van Genève's meer? Neen, het is toch geen feest...Het zijn de lichtjes van iederen zomeravond...Kijk, boven aan den top der Salève een gróot elektriesch licht, als een felle planeet! Straks gaat er een wolkje over heen en dan is dat hôtel-sein heusch net een star...En kijk, nu zijn er àl de starrelichtjes ook in de lucht...Wat zijn ze zwak, die starretjes...Zij zijn bijna niet te zien in het lichtfeest, dat de menschen beneden schijnen te vieren...en dat toch geen feest is...
Daar komt de groote, witte gondel aan, en vaart om het ‘hoofd’, ten einde aan te leggen...O, wat een licht, wat een licht!! De groote, witte gondel is als een feestvaartuig van hel fel licht: geel licht, rood licht, blauw licht, topazen-lampen, robijnen-lampen, saffieren-lampen en àlle die juweelen tooverlampen weêrspiegelen in het gitten en gouden water zoo schitterend neêr en zóo diep, dat het schijnt of de fonkelende gondel drijft op een vreemd onderstel van louter gele, roode en blauwe glanzen, die kabbelen als kleurige golfjes; onderstel van liquide glanszuilen, dat even snel drijft als de haastige gondel zelve, die ten spoedigste aan wil meeren...
Wat een licht, o wat een licht! En nu over het meer, nu zien wij alle de andere, verdere lichtjes, der barken en bootjes: de barken met de mooie zeilen, die zijn als puntige meeuwewieken en de bootjes, die met de roeispanen klotsen en wel groote waterdieren gelijken en àllen hebben lichtjes, gele lichtjes, roode lampionnetjes, groene lampjes...
Terwijl de groote hôtels, aan den boord van het meer, schitteren van lichtjes, van duizende lichtjes achter hunne kristallen verandah's...
Rondom ons is het stil. Het is laat en er is niemand op de Jetée. Wij zitten onder de grillige bladschaduwen teekenende platanen, en de stralen van den vuurtoren streelen ons met bloedroode, gifgroene, bleekblauwe glanzen. Alle de glanzen en alle de lichtjes gloeien terug in het kabbelwater van het licht klotsende meer. En de volle maan nu, hooger gerezen, als schaamde zij zich voor dat: