| |
| |
| |
Het onoverkomelijke verschil
Ik meen het verschil, dat wij opmerken tusschen de verschillende nationaliteiten, wier types wij òf in hun eigen land of zèlve op reis mochten ontmoeten en bestudeeren.
Het is wel een der grootste amuzementen en belangwekkendheden de nationaliteiten op reis, in een hôtel, in een pension of zelfs in eigen land en huis met kritiesch oog gade te slaan. Vooreerst hebben àlle nationaliteiten een belachelijk kantje en wat is belangwekkender en amuzanter dan ons vroolijk te maken over de belachelijke kantjes van onzen medemensch, vooral wanneer hij of zij is van een andere nationaliteit dan de onze? Eigenlijk lachen wij elkander allemaal uit: ik lach u uit en gij mij, vooral wanneer wij van nationaliteit verschillen. En die heimlijke, geamuzeerde lach, die onbedwingbare spotzucht is om het onoverkomelijke verschil. Wij vinden ònze nationaliteit eigenlijk de beste, en een andere altijd een beetje mal. Wij kunnen wel meer of mindere sympathie koesteren voor een àndere nationaliteit, maar die sympathie kan ons niet verhinderen ons toch te amuzeeren over wie niet van óns volk zijn en die anderen te bespotten en te belachen.
Elkander uit te lachen is een onschuldig, aangenaam, goedkoop en daarbij veel leêgen tijd vullend genoegen der kleine zielen, die wij allen zijn. Wat zouden wij doen den tijd, dat wij elkander uitlachen, zoo wij om humanitaire redenen dit na lieten? Het leven zoû voor velen nòg leêger, nòg vervelender, nòg saaier en kleurloozer zijn, dan het reeds is...Laat ons dus, o grootzielige, humanitaire lezer, elkander uitlachen: gij mij, maar pas op!...ik
| |
| |
ook u! Uw humanitaire, groote ziel oefent niet het minste respect op mijn spotzucht uit, vooral...als zij Fransch, Engelsch of Duitsch is!
Wij komen onze grenzen over en ontmoeten elkander op reis. Een hôtel, liever nog een pension, waar men kènnis maakt, is de plaats om elkander uit te lachen en het onoverkomelijke verschil met guitige spotzucht te kritizeeren.
Hier komen de Franschen aan. De Franschen zijn een beetje gaan reizen. Er was een tijd, dat de Franschen niet reisden. Eigenlijk houden zij er nòg niet van. Zij vinden het vréeslijk hun stad of dorp te verlaten, vooral als die stad of dorp...Paris is. Er is eigenlijk niets dan Paris. De beste keuken ter wereld is die van de restaurants der boulevards en de beste Italiaansche kunst is die in het Louvre zoo liefdevol en zorgzaam bewaard wordt. Daarbij is de meest interessante nationaliteit voor den Franschman, vooral voor den Parijzenaar, de nationaliteit van Paris. De anderen zijn voor den Parisien, zelfs voor den Franschman eigenlijk àllen...een beetje belachelijk.
Daarom lacht de Parisien mij uit...Maar ik neem wraak en lach hem uit op mijn beurt. Mijn Gòd, wat lach ik hem uit! Ik lach hem uit met wellust en weelderig genot. Ik lach hem uit, omdat hij niet slapen kan dan in zijn eigen bed en niet eten kan dan wat hij in Parijs gewoon is te eten. Ik lach hem uit en ik lach iederen Franschman uit, omdat hij op reis niets ziet, niets hoort, niets ondervindt...dan zijn heimwee naar Parijs. Een heimwee, dat hij poogt te verstikken onder woorden, woorden, woorden. Het kletsvermogen van den Franschman, vooral van de Fransche vrouw, te bespotten is een mijner weelderigste wellusten in een pension, ik meen op reis. De Franschman - man of vrouw - praat, praat steeds door. Terwijl hij of zij de ruïnes van het Forum bekijkt of den Mont-Blanc bestijgt, praat hij, praat zij door...over mevrouw die-en-die, en den amant van mevrouw die-en-die en den nieuwen japon van mevrouw die-en-die...Het scheidt niet uit. Als zij in een afgrond storten of een antieke tempel op hèn neêr stort, praten zij nog steeds door over de dingen en menschen van Parijs.
| |
| |
Het grootste pleizier van een Franschman op reis is...zijn vrienden en kennissen te ontmoeten, die hij in zijn stad of dorp heeft achter gelaten. Als hij die ontmoet, is hij gelukkig. Gaat hij dus op reis, dan kiest hij vooral die plaatsen uit, waar hij meent te mogen ontmoeten ‘ses amis’, die hij gewoon is te ontmoeten in salon of café zijner inwoningplaats. De ‘amis’ van den Franschman zijn legio. Als ik hem op een trap ontmoet heb en wij zeggen even tegen elkander ‘pardon’, ben ik zijn ‘ami’. Ik lach hem om die vriendschap uit...en hij lacht mij uit omdat ik van een ‘vriend’ iets meer verlang dan mij niet op de teenen te trappen.
De Franschman heeft weinig voor op andere nationaliteitenop-reis, en toch heeft hij véel voor. Gij zult zeggen, hoe kan dat. Wel, de Franschman praat geen talen en iedereen praat Fransch. Hij lacht dus - in zich - iedereen uit, want niemand praat Fransch als een Franschman, maar zijn gemis aan linguistieke opvoeding doet mij hem een beetje meêlijdend uit de hoogte beschouwen en zelfs bespotten. Ik maak wel eens een fout als ik Fransch spreek, maar ik spreek het en hij spreekt geen Hollandsch: hij spreekt niets dan Fransch. Hij heeft dus véel voor, en niet veel voor.
Een Franschman-op-reis is wèl geestig. Een Franschman is de geestigste reiziger, die er bestaan kan. Zijne opmerkingen zijn vol esprit. Maar...nu ik hem bestudeer, zie ik, dat àl die esprit van den Franschman...een truc is, een handigheid, een eigenschap van zijn taal: de esprit van den Franschman bestaat vooral uit woordspelingen en de taal leent zich tot woordspelingen. Toch, als mijn Fransche reiziger geestig is, ontwapent hij mijn spotzucht en vergeef ik hem, dat hij zoo weinig cosmopolitiesch kan zijn.
De Fransche vrouw-op-reis heeft wèl iets voor, op andere vrouwen. Niet àlle Fransche vrouwen, maar zeer velen kleeden en kappen zich als geene andere. De elegante Parisienne oefent op de vrouwen van andere nationaliteiten een prestige uit, dat gerechtvaardigd is. De malste modes draagt zij nòg met bevalligheid, zoo dat zij er ons meê verzoent. Haar kapsel en hoed zijn steeds een geheel, het geen zeer zelden het geval is met dames van
| |
| |
andere nationaliteiten. Zij lacht dus àlle andere vrouwen - o, wij zijn beléefd: nooit hard op - uit en alle andere vrouwen wreken zich door minachtend te spotten, dat de ‘ziel’ der Parisienne die is van een mannequin en een kapperspop...
* * *
Genoeg van de Franschen. Niet, dat er nog niet heel veel over hen te zeggen valt. Maar wij zullen nu eens de Duitschers bij de kladden pakken. Wat lachen wij, om het onoverkomelijk verschil, de Duitschers toch uit met pleizier! Alleen reeds als zij den salon of de eetzaal binnen komen, gaat er een grinnik van genot door ons heen. Hun silhouet, zoowel de manlijke als de vrouwlijke, wekt onze beleefd gemaskeerde spotzucht op. Waarom? Het is moeilijk te analyzeeren. Het is de lijn van een nek, van twee schouders, van een rug, van een vlecht roze-blond haar, het is een blik, een intonatie van de eigen taal, die zij spreken, die onze boosaardige spotvreugd opwekken. Dan is het hun voorgestel, met een sleep titels, waarbij ze u vertellen of ze nog ‘in dienst’ of ‘buiten dienst’ zijn, de buigingen hunner reeds ons een beetje belachlijke ruggen, ja hunne beenen, hunne voeten - weet ik het! - alles aan de Duitschers, dat wij stilletjes - o altijd beleefd: ze merken het niet - uit lachen. Ze zijn, wat de Franschen weêr nooit zijn, ze zijn zoo naïef. Ze zijn zoo verschrikkelijk, goedig en burgerlijk naïef. O, die zware grapjes van de ‘geestige’ Duitschers! Wat wekken zij onzen spot op vooral als wij er met Franschen over kunnen spotten! De conversatie met Franschen heeft wel dit voor, dat, als er geen jonge-meisjes bij zijn, het gesprek kan loopen over alle onderwerpen, zonder uitzondering. De Fransche taal leent zich, zoowel tot woordspeling als tot het vlug en luchtig aanroeren van de meest gewaagde onderwerpen. De Duitsche conversatie is nog gebleven die der antieke Germanen, vermoed ik. Zóo zwaar, met die dikke, plompe woorden! Toch...kan een voorname Duitsche vrouw wel fijn hare taal zeggen; ja, een voorname Duitsche vrouw kan zelfs héel voornaam zijn. De Fransche vrouwen zijn dikwijls elegant, maar zelden voornaam. En
dan, als de Duitschers
| |
| |
muziek en goed muziek maken, ben ik gehéel met ze verzoend, amuzeer ik me niet meer om hun Germaansche ruggen en schoenzolen en lach ik ze niet meer uit om het onoverkomelijk verschil, dat zij met mij en mijn Fransche mede-spotters vertoonen.
* * *
Want we mogen wel lachen en zelfs uit lachen, maar we moeten rechtvaardig blijven in onze onschuldige jool. Kijk eens de Engelschen. Er is heel veel te belachen aan de Engelschen, al is het operette-genre maar een grof grapje, uitgevonden door de vroegere hbrettisten. Ook zonder hel geruite pakken, groene voiles en groene brillen blijven er aan de Engelsche reizigers en reizigsters heel veel ridicule kantjes. Maar liever dan op deze te wijzen, wil ik nu eens op de aardige kantjes wijzen, bij voorbeeld op die van de min of meer bejaarde, alleen reizende Engelsche dames. Wat kunnen die Engelsche dames, - laat ons zeggen, in Italië - toch aardig dwepen met kunst en natuur en, door er zoo mede te dwepen, iets liefs en moois en belangwekkends maken van hare treurige, vereenzaamde oude-vrijsters-of weduwe-leventjes. Neen, ik lach die aardige Engelsche dames niet uit, als ik een Duitschen rug of dito vlecht uit lach. Ook al is hare silhouet - met de sina's-appel, voor de digestie, ter hand, om in de kamer op het juiste moment op te peuzelen - wel eens kluchtig; ik lach die aardige, Engelsche, oude dames nòoit uit: trouwens, ik lach nooit oude dames uit, want ik heb altijd een zwak gehad voor...oude dames...ten minste, als ze aardig en lief zijn!!
* * *
Laat ons ook niet altijd grinniken om het onoverkomelijk verschil, en kijk eens van de oude Engelsche dames naar de jonge Engelsche mannen. Wij kunnen ze zonder voorbehoud bewonderen. Bewonderen wij de Fransche en Duitsche jongelingen, als ze, onder het kruisvuur onzer ondeugende blikken, gaan door den salon of binnen treden in de eetzaal? Zelden. De jonge, En- | |
| |
gelsche mannen bewonderen wij. Nu ja, als ik zoo iets verkondig, is het slechts ‘in het algemeen’, hoor, en geen wet van Meden en Perzen. De jonge Engelsche man is zeer dik wijls het toonbeeld van fyzieke en elegante mannelijkheid. Duitschers...zijn die elegant? Franschen...vindt ge die dikwijls mooie kerels? Aan de Engelsche jongens de palm. Ook voor hun wijze van kleeden. Die kàn ten minste dikwijls uitstekend zijn...
* * *
Goede Amerikanen, die hun modern moederland verlaten om de oude, decrepite wereld nog eens te beschouwen, voor ze geheel in elkander stort, wat hebt ge mij dikwijls geamuzeerd om uw klein-menschelijke zwakheidjes: heerlijk studieveld voor den ondeugenden, in zich grinnikenden psycholoog! Wat heeft ‘democratic America’ toch een zwak gevoelentje voor al wat getiteld is in die oude, decrepite wereld! Durende uw jaarlijkschen, vluggen stormloop door Europa - hoofdsteden, Zwitsersche meren, Italiaansche meren, muzea en vooràl vorstelijke paleizen - heb ik mij dikwijls geamuzeerd om uw onoverkomelijk verschil met mij! Gij stormloopt, terwijl ik flâneer; gij berekent mijlen en afstanden, terwijl ik droom; gij blijft matter-of-fact terwijl ik dweep; maar vooral, o democraat, die ik niet ben, lach ik u uit om uwe aanbidding en naïef opzien tegen wat toch maar een kroontje draagt, omdat ge niet dadelijk voelt, als wij van oud-Europa het zoo heel gauw instinctmatig doen...dat vele van die kroontjes, op reis ontmoet, maar van blik zijn met valsche pareltjes...Gij, beste, brave Italianen, zoû ik u niet uitlachen, hoe lief ik u anders ook heb, zoo ik u tegen kom op reis?? Ik lach u uit, omdat ge op reis, bijna de Franschman gelijk, heimwee gevoelt naar ùw vaderland, terwijl ik nooit heimwee voel naar mijn vaderland (o, hoe onaardig dat zoo maar te zeggen!! -) maar wel...naar het uwe, Italië -; ik lach u uit omdat ge, op reis, dadelijk verlangt naar ùw macaroni en ùw risotto, maar ach mijn lach maskeert eigenlijk mijn eigen heimwee naar die smakelijke gerechten...Ik lach u dus nièt uit van harte - hoe zoû dit voor mij dan ook mogelijk zijn
| |
| |
- maar ik moet mij toch éven vroolijk maken om uw pogingen in het buitenland te verzamelen zoo veel Italianen, zoo veel famiglia als maar mogelijk is, om een ronde tafel, waarop, o weemoed, alleen de fiasco ontbreekt!!
* * *
Maar er klinkt een valsch toontje in mijn vroolijkheid door, want ik - aan die zelfde ronde tafel - mis de fiasco geurigen Chianti of Orvieto als gij. Laat ons dus liever eens kijken naar deze Grieken, en merken wij op hoe prettig het is op reis Grieken te ontmoeten van de ‘bonne société’, hoe zij spoedig een gemakkelijken, beminlijken toon hebben, iets zeer innemends, overwaasd met een licht floers van melancholie, je zoû zeggen bijna iets Noordelijk weemoedigs, iets, dat geheel niet waast over hun Latijnschen stamgenoot, den Italiaan! Maar ge wijst mij op die Russen daar: de nitschewo's, als wij ze noemen met een der weinige Russische woorden, die ons eigendom zijn! Wel, ik geef u toe dat ook zij beminnelijke genooten kunnen zijn aan de pensiontafel, maar ik wensch u ze liever niet toe als kamerburen! Russen beginnen eigenlijk eerst te leven tegen drie uur 's nachts, als gij slaapt! Dan is het oogenblik daar, dat Russen gaan bridge spelen, thee drinken, balalaïka bespelen, ja dànsen! En ze begrijpen dan nóoit, dat hun kamerburen protesteeren, want ieder is toch vrij om te doen wat hij wil in zijn kamer: de een slaapt en de ander zingt bij de balalaïka!
Spanjaarden, Denen, Scandinaviërs...? Beste lezer, een volkenkundige studie als deze moet uitmunten door twee beminnelijke eigenschappen: die van onvolledigheid en vooràl die van oppervlakkigheid. Ik wil naar beiden streven om de volmaaktheid in mijn cauzerie te bereiken. En ik dring dus niet verder door in de geheimen van het onoverkomelijke verschil; gij zult zeker ‘op reis’ dat verschil eigenlijk wel éven goed hebben waar genomen als ik, en daar ik mij dus rekenschap geef, dat ik u eigenlijk niets nieuws verteld heb, zal ik ten minste zoo véel tact nu bezitten te eindigen, vóor wij gekomen zijn aan een karakteristiek der Azteken en bewoners van Patagonië. |
|