en ik vagebondeer met vrij veel koffers, en naast mij aan tafel, in het pension, waar ik neêr ben gestreken, zit een heer. Hij ziet er verhit, vermoeid, en nerveus uit en daar hij behoefte heeft te praten, naar het schijnt, richt hij in eens het woord tot mij, en zegt:
- Ik heb veel te doen gehad met mijn loodgieter, mijn behanger en mijn ‘fumiste’. Ik heb namelijk een appartement gehuurd (wij zijn, lezer, in het buitenland). Ik ben niet getrouwd, maar ik word oud, en ik heb altijd, op kamers wonende, de illuzie gehad: o, mijn eigen thuis bewonen...! Eénmaal een home veroveren! Daarom...heb ik eindelijk...nù...een appartement gehuurd...en meubels gekocht...
- En...vraag ik met beleefde belangstelling; is u nu niet gelukkig...uw illuzie te hebben verwezenlijkt?
- Neen, zegt de heer en ziet mij radeloos aan, als smeekt hij om mijne erbarming. Heelemaal niet gelukkig. De keukenmeid, die ik gehuurd had, vond mijn keuken te klein en is verontwaardigd heen gegaan, hoewel zij bij een vrijgezel als ik ben, toch een benijdenswaardige pozitie zoû hebben bekleed en dan...en dan...
- En dan? vraag ik mild en belangstellend.
- Heb ik vlàk voor het raam van mijn zitkamer...de schoorsteen van een fabriek...het geen ik niet opgemerkt heb...toen ik huurde! Nu is die schoorsteen, vlak voor mijn raam, mij zulk een obsessie geworden...dat ik overmorgen naar Parijs vertrek...
- Om daar een ander appartement te huren? vraag ik.
- O neen...om daar in een prettig, klein hôtel, dat ik ken, twee kamers te nemen...bij de maand.
- Ja...zeg ik weifelend; wonen of nièt wonen: dat is de vraag...
- Nièt wonen, meneer, nièt wonen! valt beslissend een oude, deftige dame in, gezeten naast mijn vrouw.
- Woont u dus nièt, mevrouw? vraagt mijn vrouw aan de deftige dame.
- Jawel mevrouw, dat is te zeggen...ik bezit hier vlak bij, aan het meer, een waarlijk heel mooie villa met een verrukkelijken tuin...Maar ik bewoon mijn villa niet: ik bewoon in dit pension éen kamer, en ga nu en dan eens zitten in mijn salon of mijn tuin: u