| |
| |
| |
Heilige Week
De Heilige Week in Rome! Er is wel een vreemde poëzie in, een antiek religieuze poëzie, die de Heilige Week misschien mist in andere steden...Ten minste, ik heb haar nooit zóo gevoeld, als in Rome, die vreemde poëzie om het immense Werelddrama, waarvan de roerende tragiek in deze Heilige Week ons herinnerd wordt...
Het is Palmzondag en de Roomsch-Katholieke Kerk herdenkt de binnenkomst van Jezus Christus in Jeruzalem. Het was de zelfde dag, dat het Lam ten Tempel geleid werd, om geofferd te worden ter viering van het Pascha der Joden: de Uitvaart uit Egypte...En de Zaligmaker, dien dag, reed Jeruzalem binnen op zachten ezel, en zij, die in hem geloofden, stroomden hem te gemoet en wuifden hem toe met vredetwijgen van palmen en van olijven en zij bestrooiden zijn pad met bladeren en met bloemen...En in Zijne oogen weemoedigde al het voorgevoel van Zijnen spoedigen Dood...
In alle bazilieken en kerken van Rome worden de palmen op dezen dag den geloovigen uitgereikt. En het zijn takken van palmen en olijvetwijgen, gezegend, maar het zijn ook kunstig gevlochten ‘palmen’ van buigzaam bies. Des morgens vroeg ontvangt de Paus het allereerst den heiligen palm: deze Pauslijke palmtak wordt sedert Sixtus v, om bizonder previlege, aan Zijne Heiligheid geboden door de familie Bresca van San Remo. De oorsprong van dit previlege is de volgende:
Toen de Obelisk, die thans rijst op de St. Pieterplaats, zoû worden opgericht, was zij, als een heidensch idool, eerst onttooverd
| |
| |
geworden, en toen gewijd aan het Heilige Kruis. Er was een hoogmis in St. Pieter en Paus Sixtus v zegende den ingenieur Domenico Fontana en zijn schaar van werklieden: er waren er achthonderd, en er werden honderd-vijftig paarden en zes-en-veertig hefboomen gebezigd om de Obelisk ter plaatse te stellen. Er was streng bevel gegeven, dat gedurende de moeilijke, gevaarvolle oprichting der Obelisk, niemand mocht spreken, op straffe des doods. Langzaam, aan koorden over katrollen, werd de Obelisk omhoog getrokken, maar plotseling staakte de Obelisk hare schuine rijzing, en sidderde en bleef stil...en men hoorde de koorden kraken...In dit huivervolle oogenblik klonk een stem en riep:
- Acqua alle funi!! (water over de koorden!)
Men volgde ijlings den raad op, de werklieden wierpen emmers water uit over de reeds krakende koorden...de paarden trokken en trókken en...de Obelisk, langzaam, rees en zette zich recht op haar bazis...
De man, die, trots het bevel van stilzwijgen, door zijn roep de Obelisk had gered, was een matroos van Bordighera, Bresca, en Sixtus v verleende zijne familie erfelijk het voorrecht den Pauslijken palmtak te bieden. Nog steeds biedt de familie Bresca haar Paaschpalm aan den Paus...
* * *
Wij zijn in San Giovanni-in-Laterano: Omnium Ecclesiarium Mater et Caput, als deze Baziliek wordt betiteld...Het is half-vijf...en wij zijn juist bij tijds om den Kardinaal-Penitentiarius te zien binnen komen...Zonder orgel is de Vesper gezongen, en de processie treedt uit de sakristie...Zijne Eminentie, onder een troonhemel, schrijdt voorwaarts...alles zinkt op de knieën langs zijnen weg: vier kanunniken treden hem te gemoet en bieden in een gouden schaal hem het wijwater aan...De processie, in een wolk van wierook, schrijdt naar het Altaar van het Heilige Sacrament, waar de Kardinaal neêr knielt en bidt. Er is een plechtig huiverige prachtstemming, vol religieuze glorie, in de zacht aan-duisteren- | |
| |
de vergulde ruimten der Baziliek, waar de kaarsen starrelen en de wierook verijlt.
De Kardinaal is opgerezen; hij wordt door priesters aan de ellebogen eerbiediglijk ondersteund en in voorzichtige statie geleid naar een cathedra, waar hij troont. Een prelaat biedt hem met genuflexie een lange vergulde roede, waarmede Zijne Eminentie het voorhoofd tikt van àllen, die nu voor hem knielen: prelaten en priesters, Romeinsche prinsessen en contadine, seminaristen en bedelaars: een dichte, dichte menigte, die met den tik van des kerkvorsten langen stok de indulgentie deelachtig wordt.
Meer en meer duistert de kerk; mystieker starrelen de duizende kaarsen en vreemder, in die schemering en schittering, is het telkens herhaalde gebaar van den getroonden Kardinaal, die zijn roede, als ware zij een buigzame hengel, richt naar den telkens vóor hem knielende geloovige...
Ben ik in de twintigste eeuw...??
* * *
Wij zijn in Santa Prassede...en wij zien de Zuil, aan welke onze Zaligmaker gekneveld werd en gegeeseld...Deze zuil is van het kostbaarste bloed-jaspis en zoû door de Sarrazenen zijn afgestaan aan den kardinaal Giovanni Colonna, Legaat der Kruisvaarders en kardinaal dezer kerk, die eene der oudste is van Rome, over uit de eerste eeuwen der Christenheid...En de kapel, waarin deze zuil wordt bewaard - slechts dézen dag is het vróuwen vergund hier binnen te treden - is een wonder van mozaïek, zóo schoon dat zij genoemd wordt de Tuin van het Paradijs - Orto del Paradiso -; de mozaïeken, gedempt en gedoofd goud, zijn van een weemoedige glorie, van een schaduw-overwaasde flonkering: hier bloeit een oude, oude pracht als met onsterflijke mystieke paradijsbloemen over wanden en zoldering: bijna cel-klein is de kapel misschien echter eer nog te vergelijken bij een dofgouden kistje als bij een tuin: er zijn vreemde, starende, Byzantijnsch-strakke mozaïekportretten van heiligen tusschen dat goud: zij kijken ons aan met hunne extaze-oogen, als leefden zij...
| |
| |
Er valt een huiverig duister, er weeft een schemering als met dof goudene draden...In de kerk zelve is het nacht - nacht vól litanie, opneuriënde achter het hoog-altaar; hier, in deze kleine, heilige kemenade, rijst vreemd hel de jaspis-zuil, als doorbloed met het bloed van Jezus, dat hem onttappeld is onder de geeselslagen der beulen...
* * *
Het is Woensdag...Deze drie héél heilige dagen zullen tegen de schemering de Tenebrae worden gezongen...Géen hymne van vreugde wordt dezer dagen, waar ook, gezongen: enkel die verzen uit de H. Schrift of bladzijden uit de H. Kerkvaders, welke schilderen de smart om den dood des Heilands, worden in lange, eentonige klacht gezegd, of gezongen op den Gregoriaanschen, eentonigen zang en, in de duisterende kerken, wordt in dien zang herdacht de Duisternis, die heel de aarde, heel den hemel omhuifde, toen Jezus slaakte zijn ziel aan het kruis.
Deze nacht heeft de aarde gebeefd, en deze dag weeft zich donker, onheilspellend en somber boven Rome. In San Giovanni-in-Laterano hooren wij in de geheel duistere baziliek - hier en daar slechts éen enkele kaars - de Tenebrae zingen: een eindelooze klacht, zingend gereciteerd door kristalzuivere, vreemd aanklinkende mannelijke sopranen, als helhooge engelestemmen, die klagen, die weenen, die treuren, eindeloos door...Over een bank ligt, geknield, een vrouw in het zwart, snikkend te bidden, het gelaat in de handen...
- Gesù! Gesù!! snikt zij, als of zij een geliefde verloren had, wiens uitvaart men viert.
Buiten rommelt de donder: men hoort den zwaren regen dwars door den treurzang der Duisternissen ruischen...
* * *
Donderdag: Witte Donderdag, omdat deze is de Lavanda, de Voetwassching, en Wassching des Altaars...De dag is genaamd: in Coena Domini, want het Laatste Avondmaal wordt herdacht...
| |
| |
In de Hoogmis wordt niet de kus der Pax gegeven, om der Kerk afschuw te toonen over Judas' verraderskus, voor hij den Meester over gaf in handen der vijanden. Het H. Sacrament is niet ten toon gesteld op het altaar: dit blijft zonder crucifix, kandelaren: het blijft geheel naakt van ornament en het koor zingt de antifone:
- Diviserunt...(zij verdeelden mijne kleederen...)
En de Psalm:
- Deus, Deus meus...!!
De vromen gaan de Zeven Kerken bezoeken, waar het Graf is ten toon gesteld. De kerken zijn donker: alleen de Graven of Rust-altaren zijn helle verlicht met honderde kaarsen...Er is geen zang; er is geen orgelgalm: er is alleen de mystieke glans der kaarsen om het symbolieke Graf...
En rondom dien glans de Duisternis...
In San Giovanni-in-Laterano is de Tafel ten toon gesteld, aan welke onze Heiland zelve heeft aangezeten tijdens het Laatste Avondmaal...De Tafel is achter glas, in een schrijn van verguld, vaag zichtbaar...Een kardinaal zegent de olieën, terwijl het koor zingt:
- O Redemptor...!
* * *
Wij haasten ons naar St. Pieter...Het is geheel duister in de reuzebaziliek, als wij binnen treden...Er is een zee van menschen, die golft door deze immensiteit van architectuur, door mènschen bedacht en gebouwd, en die menschenzee ruischt als met de ruisching van een zee - om onophoudelijke sleeping der duizende voeten...De Duisternissen weven zich dichter en dichter: de eindelooze klacht der Tenebrae wordt, dàar, aan het einde der kerk, gezongen door kristalzuivere, vreemde mannesopranen, door de klagende engelestemmen...
- Miserere...Miserere...
De weemoedklacht overruischt de ruischende zee der duizende menschen...De kardinaal Vanutelli zit op een troon, een hengelachtige roede in de hand...Voor hem verdringen zich de ge- | |
| |
loovigen: zij knielen haastig...en de roede zegent met een nerveuzen tik neêr op de bloote hoofden der mannen, in de pluimenhoeden der dames...Er wordt gelachen: de kardinaal heeft een dame haar struisveder geknakt...Hij is moê, de kardinaal, maar nu een min voor hem knielt met een zuigeling, tikt hij héel zacht het kinderkopje, om het niet pijn te doen...
- Miserere...Miserere!!
In de kerk is niets meer te zien: er branden slechts twee, drie kaarsen in deze immensiteit van Smart, doorgalmd in Duisternis...
- Miserere!!
Vijftien waskaarsen nu glimmeren op een driehoekigen kandelaar: zij zijn zoo vele als de psalmen, die worden gezongen; na elke psalm wordt éen kaars gedoofd, maar de middelste, hoogste kaars blijft branden: symbool der Resurrectie...De veertien andere kaarsen symbolizeeren de twaalf Apostelen en de twee Maria's; de gedoofde kaarsen symbolizeeren daarna der Apostelen afval. De brandende kaars beduidt het Licht van Christus, eenzaam, en der Wereld glanzend Heil...
In de duistere, maar even hier, daar òpschemerende baziliek hebben de duizende menschen zich nu opgesteld...Er zitten er op vouwstoeltjes; er liggen er over de treden van altaren en biechtstoelen; vreemdelingen installeeren zich comfortabel tusschen de vergulde luchters van het Graf van St. Pieter en leunen tegen die luchters...Het ergert niet...het is zóo vol en zoo duister...
- Miserere...!!
De Sixtijnsche kapel heeft gezongen...Er is een processie: het is de kardinaal Rampolla, met twee andere kardinalen, en tal van geestelijken, die onder den baldakijn van gedraaide reuzezuilen het Pauslijk Altaar komen wasschen: dat altaar, waar, om rouw over het Wereldlijk Gezag, de Paus nooit meer officieert. Kanunniken - zij gelijken op oude dames, met hunne bonte pelerines - gieten olie en wijn over het altaar uit. De kardinalen daarna, met hunne aspergilla - groote kwasten - vegen de olie, den wijn op en doen de altaarzuivering...
| |
| |
Plotseling, in de caissons van het goud-en-witte stucco plafond, hier en daar, ontbloeien groepen van elektrische kelken...Er is een zachte schemering van veel licht...
De Tenebrae zijn gedaan...De Duisternissen lichten op...Er is een diepe zucht van verademing...De immense Baziliek straalt óp, goud, wit, veelkleurig marmer...
Maar alle mozaïek-schilderijen zijn behangen, bedekt, om rouw...Het crucifix is omhuifd...Alleen de immense, marmeren beelden spoken duidelijker op met de heftige bewegingen hunner reusachtigheid: de zegenende Pausen boven hunne sepulkers...en de H. Longinus met den Lans, waar meê hij, Romeinsch soldaat, Jezus' zijde doorstak, en de H. Veronika met den Zweetdoek, en de H. Helena, Constantijns moeder, toonende het H. Kruis, dat zij vond te Jeruzalem.
Aller duizende oogen richten zich naar een met kaarsen verlicht balkon, waarboven een baldakijn...De Zeer Heilige Reliquieën worden vertoond...
Het is eerst een Drop van het H. Bloed: de kardinaal houdt een gouden vaas omhoog, waarin die drop nòg purpert als een robijn...Hier en daar een zachte uitroep van medelijden, huiverig...
Het is dan een Splinter van het H. Kruis; de kardinaal vertoont een kruis van goud: de splinter - van zoo verre - is niet zichtbaar...Overal kruisigt men zich: sommigen, in de menigte, pogen te knielen: het is niet doenlijk...Het is eindelijk die allerheiligste reliquie: de Doek van Veronika...Zij veegde met haar doek Jezus' bezweet aanschijn af, toen hij bezweek onder het kruis...En zijn gelaat drukte zich af in den doek...
De kardinaal toont den doek, in den vorm van een gouden schilderij, zóo zwaar, dat de andere geestelijken, rondom hem, mede beuren dien zwaren lijst...En van zoo verre is de Afdruk van het H. Gelaat nòg te zien op den geheel verbruinden doek achter het glas, in den lijst van goud...
Er zijn uitroepen van ontzetting, van smart, van blijdschap, van extaze...Gevouwen handen beuren zich...Alles kruist zich; moeders heffen hun kinderen op...
| |
| |
Wij hebben, omdat wij de Heel Heilige Reliquieën hebben aanschouwd, drie-duizend jaren aflaat ontvangen...
De zee van menschen bruischt weg naar de opene hoofdpoort. Buiten stortregent het, in donkere, duistere stralen...Er is geen rijtuig te krijgen...Dames, met pluimenhoeden en kostbaar bont, beloven tien, twintig francs, voor een rijtuig...
Er is geen rijtuig te krijgen...
Boven Rome rommelt de donder: de huiveringwekkende donder der Tenebrae, die omweefde den dood onzes Zaligmakers...
Christus factus est...
Overmorgen zullen de klokken jubelen: Paschen! |
|