| |
| |
| |
De Uil
Zoû ik u heden niet schrijven over den Uil? Zoû ik u niet vertellen over dat, mij den gehéelen dag obsedeerende, beest, over dien starenden, zwijgenden Vogel, dien ik daar óver mij zie...? Ik kan het niet laten. Ik mòet u wel heden vertellen, dat er óver mij...zit een Uil...en mij aan staart...en mij aan stàart...met twee gróóte, vreemde oogen, die hypnotizeeren...
Vergeef mij, zoo ik heden zoo vreemd doe. Zoo ik u niet vertel van Rome's bekoringen, maar zoo ik u vertel van...den Uil, van den vreemden, starenden Uil...
Dàar, over mij, zit de Uil. De starende vogel Uil zit òver mij, op het dak van een huis, óver het huis, dat ik bewoon: de vogel Uil zit op het dak van het hoekhuis Via Condotti en Corso, boven den juwelier Marchesini. Hij zit er heusch, en hij zit er àltijd. Hij zit er 's morgens, 's middags en 's avonds. Hij zit er nu, dat ik over hem schrijf. Hij zàl er zitten...als ik mij óoit zal hebben onttrokken aan zijne obsessie, aan de dag-en nachtmerrie, die hij is...Hij zàl er dan nòg zitten: jàren lang zal...die Uil daar dan nog zitten...en alléen een hevige orkaan...of een heftige aardbeving...zal dat vreeslijke beest, dien vogel van obsessie, dien mij gèk makenden Uil - o groote Uil, o groote Uil!! - kunnen verjagen of doen neêr storten...
Want...o want, want, want...
Die Uil...die mij nog gèk maken zal, die Uil...o lezer, o lezeres, die Uil...is geen vogel, maar...een Schoorsteen...!
* * *
Er is geen twijfel aan. Die vreeslijke Uil is een Schoorsteen. Ik zie
| |
| |
het nu wel, nu de middagzon schijnt. De middagzon is zonder erbarmen: de middagzon toont mij duidelijk aan, dat mijn Uil...geen Valk is, maar wel een Schoorsteen.
Hij is zelfs de Schoorsteen van Marchesini. Maar...is hij wel een schoorsteen? Kàn een schoorsteen zóo op een uil gelijken als deze Schoorsteen gelijkt op den Uil, zoo de schoorsteen niet een uil is?
Wij, zijn wij? Bestaan wij? Zijn wij mènschen...of zijn wij uilen? Zijn wij misschien niet schoorsteenen?? Er zijn wijsbegeertes, die verklaren, dat de levens der menschen, dat de menschen zelve ziele-optische bedriegingen zijn...Misschien is deze Schoorsteen wel een ziele-optische bedrieging...
Neen, neen: deze Schoorsteen is eenvoudig-weg...een Uil.
Laat ons toch niet het geval nog gecompliceerder maken, dan het al is! Wèg met de theorie der ziele-optische bedriegingen! Via, via!! Een Schoorsteen, die een Uil is...het is al wonderlijk en samengesteld genoeg. Ik wil, ik kàn niet anders aannemen, dan dat deze Uil een Schoorsteen is; ik meen, dat deze Schoorsteen een Uil is...
* * *
Al schrijvende, staar ik in de Uilenoogen. Daarom is mijn schrift héel raar, heel onduidelijk, een beetje krankzinnig...Ja, ikzelve...
Lezer, word niet bang. Nu, dat ik mijn koortszwaar en gloeiend hoofd gebet heb in de gróotste waterkom van het pension...nu voel ik mij heusch weêr verstandig worden...Mijne krankzinnigheid wolkt weg.
Ik ben nu èrg verstandig. En in de ergheid van mijn verstand wil ik u nu kalm herhalen, niet waar - o vriendelijke lezer, o gij even geschrikte lezeres, wat zijt gij heden toegevend!:
Dat ik nooit van mijn leven een Schoorsteen gezien heb, die zóo op een Uil gelijkt...als deze Schoorsteen gelijkt op...een Uil!!
* * *
Ja. Het is niet te ontkennen, dat deze Schoorsteen zéer veel gelijkenis heeft met een Uil. Want het harde metselwerk van den
| |
| |
Schoorsteen is, heel vreemd, gelijkende op een mollig vederen lichaam van grooten uilenvogel, zelfs met een klauw, die een dakpan omklemt, en boven dat vogellijf is...een uilenkop: beslist, de kop van een uil.
Met twee gróote, gróote, starende, holle, blanke, vreemde oogen. Twee uilenoogen. En aan weêrszijden van die uilenoogen staan, puntig, twee uilenooren uit!
Heeft een uil geen ooren? Heeft een uil zelfs geen uilenooren? Ik weet het niet, lezer, op het oogenblik: ik weet alleen, dat déze vreeslijke Uil, dat deze middag-merrie van een Uilenbeest wèl ooren heeft, ja zelfs uitstekende uilenooren!
Deze Uil is zeker een helsche Uil. Hij is nù niet zoo heel erg helsch, omdat de middagzon schijnt. Deze helsche uil doet nu, in den middag, waarlijk precies als of hij een schoorsteen is. Maar ik laat mij niet beet nemen. Ik ben heusch zoo krankzinnig nog niet...om te denken dat deze Uil...werkelijk een schoorsteen zoû zijn!!
Hij is een Uil. Kijk hem daar zitten, onbewegelijk, zoo als hij al dagen, ja maanden onbewegelijk over mij heeft gezeten! Kijk hem toch naar mij staren...Vreeslijke uil, wat wil je?? Ben je een stomme uil, o domme Uil? Of ben je een wijze uil; ben je Minerva's Uil??
Uil, je lijkt een sfinx! Je hebt meer van een sfinx, o Uil, dan van een Schoorsteen! Bewaar je het Levensraadsel? Of stijgt er alleen smook uit je hollen uilenkop omhoog? Als je een schoorsteen bent, o Uil, de schoorsteen van een rijken goudsmid...waarom rook je dan nooit?? Maar je bent geen schoorsteen, je bent een Uil: je bent een vréeslijke uil: je bent De Uil! Staar mij niet langer aan! Ik kàn je zwijgenden staarblik niet verdragen! Het is meer dan wat een zwak mensch als ik, o Uil, verdragen kan! Wàt wil je van mij? Waarom ben je daar, zoo roerloos, over mij komen zitten? Je maakt me bang: ik word bàng van je! Ga wèg, Uil...o Uil, ga weg! Als je niet weg vliegt, opfladdert plotseling...zal ik gèk worden...omdat ik niet wéet wat je hebben wilt en waarop je wacht, o helsche Uil, o duivelsche Uil...
| |
| |
Ga wèg, ga wèg, ga wèg!!!
Hoesch!
Hoesch, wèg, wèg!!! Of ik word gek!!!
* * *
Omdat de Uil niet weg vloog en opgefladderd is, heb ik mijn blinden voor zijn staarblik gesloten, heb ik het nacht gemaakt in mijn kamer...En ben, rillende van den koorts en bevende van den krankzinnigen angst in mijn bed gekropen...
Maar ik slaap niet. Ik kàn niet slapen. Want ik vóel, dat de Uil staart naar mijn gesloten blinden, ik voel zijn staarblik de blinden doorboren...ik voel mijn donkere kamer vòl van zijn uilenblik.
Zal óoit mijn arme kamer weêr leêg worden van dat vreeslijke geheim, dat ik niet begrijp? Het geheim van dien uilenblik van den Uil?? Zal ooit mijn arme hoofd...?? O, nu wil ik slapen, slapen, slapen...Rust, rust, rust!!!
* * *
Heb ik geslapen? Ik weet het niet...Maar zeer zeker is het nacht. Het is nacht in mijn donkere kamer, en zeer zeker is het ook nacht, buiten, in de straat, en nacht over de daken der huizen...
Ik staar in de richting mijner geslotene blinden. Het is òm mij zoo zwart en in mij zoo zwart...En door mijn geslotene blinden...voel ik, dat de Uil er henen staart...!
Ik ben opgestaan...in éene beweging. Ik tast uit naar mijn raam, naar mijn blinden...ik voel aan de knippen dier blinden, en...
Ik heb de blinden open gerukt...
* * *
Er is buiten een blauwe nacht. Er drijft door die blauwe nacht een zilveren volle maan. En in dien maneglans, die vloeit over de daken, zit...daar...over mij...en staart...de Uil.
Hij zit er als een zilvervederige vogel...O neen, neen, neen, hij is geen schoorsteen: zeer zéker is hij een Uil, die Uil. En...o
| |
| |
vreeslijk gezicht..., o afgrijslijk schouwspel, dat mij de haren te berge doet rijzen!!
In de blauwe, zilvermanige nacht zie ik den Sabbath over de daken...Kijk, àlle schoorsteenen zijn heksen en duivels geworden...Er zijn thans vreemde reuzengezichten van dakvensters, met glazige oogen en breede lachende monden, die als galerijen zijn van vierkante tanden. Er hurken over de daken kikkerachtige gnomen: gij zoudt mij zeker weêr willen wijs maken, dat die ook soms schoorsteenen zijn? Omdat gij niet kunt zien den Sabbath, die tiert over de daken, moet ik daarom den Sabbath niet kunnen zien...?? Die witte spoken, die daar dansen dwars dóor elkaâr...dat is soms een over de daken opgehangene wasch van beddelakens, niet waar? O uil, uil, die gij zijt; grootere uil nog dan dien Uil, dien Uil daar ginds, dien helschen Uil, dien Sàbbàth-uil! O vreeslijke Sabbath, wat wenkt gij mij? Zie, daar, bij de muziekbladen der telefonen, slaan de vampyrs de maat voor het pianospel op de pannen der daken! De vleêrmuizen doen in de notenbalken, die alle die draden door den maneschijn spannen, als of zij chromatische gamma's formeeren voor den coloratuur van een koor van heksen, die zwieren rondom het kruis van de kerk van de Via Condotti...!! Dat kruis, tusschen twee verschrikte, versteende engelen, rijst in de blauwe nacht op...en de heksen omzwieren het, als of zij het naar omlaag willen rukken, en o...nu wordt het zoo een lokkende zang, o zoo een lokkende zang van heksen...zij lokken mij, zij lonken mij, en zij zingen, de luchtsirenen: kom, o kom...èn...
Zie ik goed??
De Uil...! De Uil...de altijd onbewegelijke Uil heeft gegrijnslacht...hij knipt zijn oogen toe en open, toe en open, en hij nu ook wenkt mij met zijn uilenkop en zijn trillende uilenooren: - Kom...o kom...in den Sabbath! Kom in den Sabbath zwieren over de zilveren daken, kom dansen rondom mijn eeuwig Geheim over de hellende paden van manestralen, waarover de blanke heksen dansen, vóor zij zich herscheppen tot de koolzwarte katten! Kom...opdat ik mijn Geheim u zegge, ik die de Sfinxe-uil
| |
| |
ben! Kom...opdat gij het wéet, mijn Geheim, dat het Geheim is van het Leven en van de Lust! Kom hier! Kom hier!! Kom hier!!!
Ik kàn niet langer weêrstaan! Hij heeft mij te lange gewenkt al, eerst roerloos, die vreeslijke Uil van Obsessie...dàgen lang, twee maanden lang!! Ik kàn niet langer weêrstaan! Ik kom, ik kom, o Uil, gij Bèest, sterker dan ik; ik kom - zie, ik open mijn venster...ik wil nu door de blauwe nacht...o Uil, zweven, naar u toe...naar den Sabbath...èn...-...
* * *
Beste lezer, en gij, o even geschrikte lezeres, ik bid, bekomt van uw ontsteltenis. Ik ben heusch niet uit mijn raam weg gezweefd door een blauwe nacht naar den Sabbath, die daar gevierd werd over de zilveren daken...Bekent, hoe gij reeds bevreesd waart om mijne neêrstorting op de straatsteenen beneden...Daar mijn raam vrij hoog is, - vijfde verdieping - zoû ik zeker na dien val geen feuilletons u meer hebben geschreven...
Bekomt, ik bid u, bekomt. Ik ben niet weg gezweefd en niet neêr gestort; ja, ik wil u zelfs wel gul-uit bekennen, dat - gij waart daar óok al een beetje bang voor, o gij licht ontroerde, maar allerliefste lezeres! - mijne hersenen niet in het àllerminst ook maar gekrenkt zijn door de obsessie - die geen obsessie was - van een schoorsteen...
Een schoorsteen, die waarlijk wel een beetje gelijkt op...een uil. Met of zonder hoofdletter...zoo als ge wilt.
En nu ge beiden bekomen zijt, o lezer, o lezeres, wil ik nog even eindigen met déze verklaring van mijn heel dwaas en u een beetje schrik aangejaagd hebbend feuilleton:
Ik wist absoluut niet waarover ik dit maal zoû schrijven. Toen zag ik naar buiten, knauwende op mijn pennehouder. En toen zag ik den schoorsteen van Marchesini, den goudsmid over mij,...en heb geschreven over dien schoorsteen.
Dat noemt de Franschman: faire de la littérature. Hoe het in het Hollandsch heet...weet ik niet. Vergeef mij mijn...uilige domheid en...den schrik u aangejaagd!! |
|