| |
| |
| |
Aragno
Aragno! Naam van betoovering voor den vermoeiden of zelfs niet vermoeiden flâneur en indrukkenzamelaar door Rome's straten, tuinen, muzea, kerken en ruïnes; naam, dien de een uitspreekt met een zacht verteederden klank van blijde dankbaarheid, omdat de goden wel ‘Aragno’ gunnen wilden den sterveling; naam, dien de ander echter uitzegt met een klank van diepe minachting en verachting!
- Aragno!! Ik kom nòoit in Aragno! zegt mij een Italiaansche vriend, een jong charmant graafje. Kom jij bij Aragno? Kom jij in dat volle, drukke, groote café, waar iedereen komt, waar ièdereen komt!?
En als ik be-âam, dat ik bijna iederen dag bij Aragno - en verteederd klinkt de harmonische naam mij de lippen af - minstens een korte verschijning maak, neemt de aardige conte Arturo mij den arm en dwingt:
- Neen! Je moet nièt naar Aragno gaan! Je moet nièt bij Aragno komen! Aragno, dat is benauwd, vol, demokratiesch, vulgair, misselijk kosmopolitiesch; je zit er òp elkaâr, je kàn er niet vertrouwelijk spreken: kom meê, kom met mij meê van avond, niet waar...
En conte Arturo voert mij bij den arm, dwingeland, die hij is, naar een klein, fijn, stil, eenzaam, een beetje achteraf gelegen café, waar tusschen groote spiegels en fluweelen banken en marmeren tafeltjes, vier, vijf stamgasten voedzame kopjes melk zitten te nippen, terwijl achter de toonbank bescheiden glimlachende knechtjes de gebruikte kopjes afvegen en afvegen en afvegen.
| |
| |
- Wel, hoe vindt je het hièr? zegt Arturo en kijkt mij verrukt en beaat in de oogen.
- Caro Arturo, zeg ik; als ik hier nàast je zit en wij drinken hier zoo genoegelijk om elf uur des avonds een blank kommetje vol albasten melk, en wij kunnen vertrouwelijk en genoegelijk intiem hier ons op straat begonnen gesprek voort zetten, dan vind ik dit kleine, selekte café, waar het zoo proper en stil en voornaam rustig is, bepaald een charmante plaats...Maar ik heb je niet steeds aan mijn zijde...Ik ben wel eens alleen...Mijn vriend Orlando is weg, naar de ‘Oriente’; mijn Hollandsche litteraire en journalistische vrienden dineeren om negen uur en gaan dan naar bed; het gebeurt dus wel eens, dat ik mij alleen bevind op het nachtelijk pad, en op zulk een oogenblik zoû ik het nooit in mijn hersens krijgen mij te ruste te zetten in dit melk-boudoir, dat je exquize smaak heeft weten uit te vinden, ja misschien wel, met die andere vijf, zes gasten, heeft weten te schèppen, want ik zoû er mij, zoo ik er alléen zat en er een koord aan een ring boven mij - bij toeval - hing, gedecideerd van verveling en louter selektisme...na tien minuten te bengelen hangen...Ik ga dus in zoo een moment van eenzaamheid naar...Aragno, en in die volle, vulgaire, smokerige, lawaaierige, maar gezellige drukte vergeet ik eenzaamheid en verveling, praat zelfs wel eens met mijn buur, als hij ook eenzaam is, zich verveelt en mij sympathiek is...
Ik waag mij niet aan de beschrijving van conte Arturo's handen in elkander slaande verontwaardiging over den plebeïschen smaak van den Hollandschen romancier, dien hij meende, dat alleen pleizier zoû hebben in geraffineerde, pure, melkblanke emoties, divertissementen en lokalen. Ik waag mij eerder aan een hymne in proza ter eere het café Aragno, of liever nog: aan een zacht gedoezelde beschrijving van dit brandpunt van koffie en vermouth sippende ‘jongens van Rome’...
Maar eigenlijk moet ik vermoeden, dat gij allen, o mijne lezers, in Rome zijt geweest, en dat gij allen Aragno kent. Vindt gij het dus goed, dat ik géene hymne inzet, geene beschrijving doezel...maar alleen uw souvenirs wat op wek? Herinnert gij u dus die
| |
| |
beminnelijke pasticceria, waar onder glazen platen u stofvrij de koekjes en taartjes tegen lachten? Herinnert ge u den eersten salon, waar de haastige consommateurs slechts even koffie of vermouth naar binnen slokken, pratende over hun business, doende hunne zaken, soms staande aan den bar, soms zittende, maar altijd tusschen het geklap der eene openende en andere dicht slaande glazene deur? Die glazen deuren van Aragno...herinnert gij u hoe die bij de kruk gegraveerd zijn met allerlei grillige arabesken: sporen van de brillanten aan de pinken der jongens van Rome...?? En herinnert gij u daarna den twéeden grooten salon, vierkant, hoog en tóch steeds benauwd en tòch steeds gezellig, waar de stamgasten, des middags en des avonds, zich installeeren op de fluweelen banken tegen den wand, terwijl de spiegels de volte weêrkaatsen over en weêr in den stroom van het elektrische licht? Ofherinnert gij u liever den stilleren, maar nóg benauwderen en u misschien nòg gezelligeren lees-salon...en de Hollandsche dame, die er steeds gaat zitten op Nieuwen Courant en Telegraaf (o, Vaderland, waarom schittert gij door uw afwezigheid onder de pressie der Hollandsche dame?), zoo dat geen enkele andere lagelander de dagbladen van zijn geboorteland vermag in te zien?
Hier wemelen de nationaliteiten door elkaâr heen. Hier verdiept zich de Franschman in den Figaro en de Duitscher in het Berliner Tageblatt. Hier - in den grooten salon - omringen vooral de Duitschers de tafeltjes en verorberen er Kaffee mit Kuchen. Hier ziet ge iederen dag op het zelfde uur de zelfde koppen: de grijze gelokte en gebaarde van den Duitschen archeoloog; de van groote oorknoppen flonkerende der rijke pandjeshuishoudster, die, aan de zijde van een plooierig vetten gemaal, wacht tot de cameriere haar (voor een dubbele fooi) waarschuwt, dat de vèrsche koffie in aantocht is...Ja, behalve Duitsch en Engelsch en Fransch wordt hier ook wel eens...Arabiesch gesproken en ik herinner mij, dat ik kort geleden mijn eerste Arabische les heb gehad van twee charmante Egyptenaren, die het toeval, mannetje aan mannetje, naast mij plakte op de propvolle banquettes van Aragno, en die mij, na dat ik hen had verzekerd den volgenden
| |
| |
winter in Kaïro te willen doorbrengen, eenige onmisbare Arabische fraze's leerden, vol poëzie en suggestie...
Maar tusschen de Egyptenaren, Duitschers, Engelschen, Franschen zijn vooral bij Aragno stamgast...de ‘jongens van Rome’! Zie, er zijn zes, zeven van hen binnen gekomen en met vele ‘permesso's’ dringen en wringen zij zich hoffelijk op en, als het niet anders kan, om de fluweelen banquettes. Het zijn Cirillo en Armando en Dario en Licurgo en Socrate en Annibale! Toch zoo aardig, die antieke namen van de ‘jongens van Rome’! Ik ken er zelfs éen, die heet Platone, hoewel hij niets platoniesch is aangelegd. Wel, Annibale ziet er met zijn olijfbleek, interessant gelaat heelemaal niet uit als een veldheer, die de Alpen overtrekt; Socrate's filozofie bepaalt zich bij den stelregel, dat de mensch verstandig doet zijn koffie en sigaretten niet zèlve te betalen als een medemensch, b.v. Dario, dat doet, ook al doet Dario het met zacht protest, bewerende, dat hij niet in zijn zak het fortuin van een Perziesch alleenheerscher mede torst...
- Ik betaal jou morgen je verteering, zegt Socrate met gróoten ernst, maar zonder innerlijke overtuiging.
Armando echter, steeds glimlachende en glunder en levensblij, zoo hij slechts drie lire heeft in den zak en niets heeft te doen, verheugt zich niet in een klassieken naam, der Oudheid ontleend, maar hij verheugt zich in...spiksplinternieuwe, Amerikaansche, verlakte schoenen. Het is Annibale, die het eerst dit heeft opgemerkt. Wel, Annibale stoot Licurgo en Cirillo aan en wijst en knikt bewonderend naar de nieuwe schoenen van Armando. Nu hebben zij allen, jongens van Rome, Armando's chaussure in de gaten en plotseling zegt Annibale, uitgestoken zijn hand:
- Armando...
- Wat is er? glimlacht droomerig en tevreden Annibale, en steekt werktuigelijk de hand ook uit.
- Complimenti!! zegt Annibale energiesch en drukt Armando's vingers. Je schoenen...! Ze zijn prachtig! Magnifico!
- Vindt je? glimlacht gestreeld Armando: hij bloost er bijna van.
En, onder het tafeltje, coquetteert Armando nu met zijn nieu- | |
| |
we schoenen en cambreert zijn voet en àlle zeven jongens van Rome bewonderen Armando's schoenen.
- Hoeveel kosten ze? vraagt Cirillo, geinteresseerd.
- Twee-en-dertig francs! liegt Armando, vol ernst.
Wel, Annibale en Socrate hebben nu den nieuw geschoeiden voet van Armando geheschen òp het marmeren tafeltje, tusschen de kopjes koffie en glaasjes grog-Americano, en zij wenken van andere tafeltjes andere jongens van Rome, en Carlo, Mario, Beppino, Biagio en hoe zij verder mogen heeten, stormen nu toe, allen, om Armando's nieuwen, verlakten, Amerikaanschen schoen te mogen bewonderen, tusschen de Amerikaansche grogjes.
Tot plotseling Cirillo, van ijverzucht, het nièt langer hardt, maar een verguld zilveren sigarette-koker te voorschijn haalt en zegt:
- Nu, maar kijk eens...: ik heb een nieuwe sigarette-koker!!
En Cirillo verheft, op voldoende hoogte om het voorwerp te doen bewonderen, zijn nieuwe acquizitie. Alle blikken gaan bewonderend naar den sigarette-koker; Armando, niet meer geacht, trekt zijn voet wèg van tusschen de consommatie's...Want de sigarette-koker gaat van hand tot hand, wordt getast, gewogen, het veertje en knipje van het dekseltje worden aandachtig gekeurd en beoordeeld tot Camillo - ook nog een ‘jongen van Rome’ - het nièt langer hardt, maar zegt:
- Ik geloof, dat jullie heelemaal nog niet hebben opgelet...dat ik een nieuwe das aan heb!!
* * *
Jongens van Rome, het is misschien met àl te veel toegevendheid, dat ik u observeer wanneer ik bij toeval tusschen u verzeil op de banquettes van Aragno. Het zijn geen jongens als gij, die Italië hebben gemaakt het schitterende land van den Rinascimento, en het zijn zelfs geen jongens als gij, die het ‘vierde Italië’ hebben gesticht: het zijn geen jongens als gij, die het roode hemd der Garibaldianen hebben gedragen. Ik moest voor u een strenger censor zijn: ik moest u voorhouden, dat het leven geen flânerie is
| |
| |
op het trottoir vóor Aragno, of op de banquettes van Aragno; ik moest u voorhouden, dat alleen stadige arbeid een volk en een land verheft; ik moest u voorhouden, dat er gewichtiger dingen in het leven zijn op te merken en te bespreken en te bewonderen en te kritizeeren dan een paar nieuwe schoenen, dan een sigarettekoker en een das...
Maar...mijn natuur is er géene van Cato en ik laat het aan serieuzer geesten dan de mijne is, over u voor te houden, dat het leven gèene flânerie is, ja, dat uwe moraal, o jongens van Rome, er misschien eene is, onderhevig aan vele bedenking. En de geheime reden, o jongens van Rome, o flâneerende, niets uitvoerende, lichtelijk immoreele, van drie à vijf lire per dag bestaande jongens van Rome...de geheime reden van mijne toegevendheid is...dat ik u eigenlijk, in den grond van mijn lichtelijk immoreel hart...gelijk geef, al zoû ik dit nooit hard-op durven zeggen! De geheime reden van mijne toegevendheid is ook nog deze, dat ik felle ijverzucht op u koester! Ware ik, in de jaren mijner jeugd, een ‘jongen van Rome’ geweest...wel, ik zoû misschien Nederlands litteratuur niet bezwaard hebben met zoo vele nuttelooze deelen roman als ik als ‘Haagsche jongen’ gedaan heb...maar ik had genoten van het gemakkelijke leven en het licht geteld en het glimlachend aanvaard met de zelfde gedachtelooze maar levensblijde oppervlakkigheid, die uwe luchthartige, glundere zielen vervult...terwijl nu mijn jeugdige jaren voorbij zijn gekwijnd in den weemoed, die der Noordelijke melancholie was gewijd...
Jongens van Rome, ik houd u niets voor en ik wil uw censor niet zijn. Armando, Annibale, Licurgo, gij hebt mij, even als Dario, Socrate en Cirillo, te dikwijls bij Aragno, vóor op het trottoir, of op de fluweelen banquettes, geamuzeerd, als ik mij verveelde, doen lachen als ik zwaar was van treurigheid, dan dat ik thàns u zoû voor houden, dat gij eigenlijk Michelangelo zoudt moeten zijn of minstens met vereenigde krachten den Paus uit het Vatikaan zoudt moeten verdrijven...
Want, jongens van Rome, in mijn hàrt...geef ik u gelijk en vind ik, als gij, dat het leven...een flânerie is...en niet meer... |
|