versierd met het bewonderenswaardigste stuc-werk, dat zich denken liet, en het scheen mij oud, oud...
- Baldassare Peruzzi heeft immers het paleis gebouwd, zeide de bedelaar - wàs hij een bedelaar? - en hij zeide het een beetje met een minachtenden grijns, om mijn domheid en naïve verbazing.
- Davvero? vroeg ik.
- Zeker, zeide de bedelaar. In 1526. Hij bouwde het op de zelfde plaats, waar het antieke Odeum der Romeinen stond. Dat stucwerk van het plafond is héel mooi...
- Het is pràchtig, zeide ik. Zoo fijn, zoo fijn...Is het paleis te bezichtigen?
De bedelaar - neen, hij was geen bedelaar - haalde de schouders op.
- Vraag het den portier, ried hij praktiesch.
Ik deed eenige passen naar het atrium. Er waren sombere zuilen en duistere schaduwen. Het was of het zelfs, daar reeds, in de open lucht, vlàk bij dat moderne straatgewoel...spookte. Ik zag een muurfontein, en om de fontein, in de muur, overal antieke stukjes beeldhouwwerk en lapidariesch opschrift ingemetseld...Toen klopte ik aan de loge van den portier...
De portier kwam buiten. Hij was een jonge, knappe kerel, zeker uitgekozen naar zijn uiterlijk en zijn lengte. Hij droeg een livrei-rok en pet, waarop kleurig galon met het prinslijke wapen der Massimo's...
- Is het paleis niet te zien? vroeg ik.
- Neen, meneer, zei de jonge portier vriendelijk, omdat mijn hand reeds zijn hand te gemoet ging en zelfs een prinselijke portier niet ongevoelig is in Rome voor een zilverstuk. De prins is héel oud, héel oud, en het paleis is niet te zien. Maar het is heel interessant...
- Spookt het er? vroeg ik.
- Hoe wèet u dat? vroeg de jonge portier verbaasd. Ja...het spookt er, meneer, in de groote hal...Daar verschijnt de schim van donna Eufrosina...
De portier leidde mij het atrium door, tot bij de stallen...Het