Van en over alles en iedereen
(1990)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
BiagioVoor hij afscheid van mij neemt, om naar Smyrna te gaan, zegt Orlando tot mij, vaderlijk en ernstig, doordringend en overtuigend: - Gigi...als ik nu wèg ben...zalje dan een beetje verstandig zijn...en geen dwaze dingen doen - en niet des nachts door gevaarlijke buurten loopen...en niet met ieder type, dat je ‘interessant’ vindt, een soort van kennismaking aanknoopen...?? Beloof je me nu, niet te doen als een stoute, ondeugende jongen...en voorzichtig te zijn en op te passen...? Ik proest het uit van het lachen om Orlando's ernstig vaderlijke, overtuigend doordringende woorden en mijne vroolijkheid maskeert een beetje mijn treurigheid om Orlando's weggaan, en ik antwoord: - Ja, vadertje...ja! Ik beloof het je...ik zal voorzichtig zijn en oppassen... - Zoo dat ‘Tina’ niet altijd bang voor je behoeft te zijn, als je alleen uit gaat... - Ik beloof het je...ik beloof het je, hoor vadertje! zeg ik tot Orlando gedwongen vroolijk, maar Orlando blijft heel ernstig, en herhaalt mij nog eens, dat ik wel eens dol en dwaas kan doen als ‘een stout kind’... En nu hij mij voor het laatst omhelst, voel ik, dat hij beeft van emotie...
* * *
Den avond, nadat hij vertrok met Elettra, ging ik uit, alleen en... | |
[pagina 43]
| |
ik was geen drie passen het Corso in gedwaald, waar de courantenjongens hunne falsetgil slaakten: - Tribuna!!...Quarta Italia!! (De vierde editie van het Giomale d'Italia.) Of... Ik stuitte op...Biagio, die mij beminnelijk tegen lachte. (Nu, dacht ik; als Orlando dàt wist...!) Want Biagio is zoo een soort van type, dat ik ‘interessant’ vind, om een ‘soort van kennis meê aan te knoopen’...!! Volgens Orlando's schilderachtige woorden...
* * *
Biagio is een Napolitaan, die ik in drie jaren niet had ontmoet. En nu moest ik waarlijk, noodlottig, op hem aan loopen, den avond van Orlando's vertrek. - Per Bacco! zeg ik. Biagio, ben jij het?? - Ja, caro signor Luigi! zegt Biagio glimlachend. - Wel, dàt doet me pleizier je in Rome te ontmoeten! Niet meer in la bella PartenopeGa naar voetnoot1? - Niet meer in la bella Partenope! schertst Biagio terug. En ernstig voegt hij er aan toe: - Ik ben serieus aan het werk...Ik ben impiegato bij een assurantiemaatschappij... Ik schud waardeerend het hoofd en...geloof er niets van. Want Biagio is een van die ‘interessante types’, een van die amuzante Italianen, die zich ten doel hebben gesteld zonder geld nooit iets uit te voeren en tòch te leven...ja, zelfs netjes in de kleêren te zijn, fare il signore, naar de komedie te gaan en...de kerk, òveral heen gaan waar misschien...een voordeelig slagje te slaan is. Biagio is zeer zeker...een gevaarlijke jongen. Daar ben ik ten volle van overtuigd. Maar juist dàarom vind ik het amuzant nu, van avond, met Biagio, die heel grappig en geestig is, te flâneeren over het Corso. Liefst zoû ik nu niet...in de Campagna met Bia- | |
[pagina 44]
| |
gio gaan toeren...Maar op het Corso...dùrfik wel: ik doe mij niet moediger voor dan ik ben. - Dus je bent bij een assurantie-maatschappij? vraag ik met éen oog, ondeugend, half toe. - Gelóofje me niet?? vraagt Biagio en doet verontwaardigd. Op mijn woord van eer, op mijn woord van eer... - Ja wel, ja wel, verzeker ik hem. Ik geloof je, hoor, Biagio... Maar Biagio lacht en zegt: (hij steekt zijn arm door mijn arm) - Je gelooft me niet...Dat zie ik wel aan je ondeugende oogen...Het doet me toch plezier je weêr, na drie jaren, in Rome te ontmoeten...Herinner je je: drie jaren geleden, in la bella Partenope? Ik heb altijd innige sympathie voor je gevoeld...Zeg, Luigi, gisteren heb ik je ook al gezien...Je liep met een groote, blonde dame...Wie is dat?? Nu zeg ik Biagio - even min als Biagio mij, òoit de waarheid (dit is een principe), en daarom antwoord ik: - Die dame...dat is mijn zuster... - En die groote kerel, waar je ook meê liep, een Italiaan zeer zeker, un bel pezzo d'uomo...wie is dat? - Dat is...geen Italiaan, zeg ik (omdat ik tegen Biagio altijd lieg, als hij tegen mij); dat is, net als ik, een...Franschman, want hij is mijn broêr... - Jou, leugenaar, zegt Biagio; die groote kerel is niet je broêr, maar je vriend, en hij is een Italiaan...Hij sprak Italiaansch. Zeg Luigi, vraagt Biagio nu; gaan we niet eens ergens naar toe? Nou, dàt wil ik wel. We loopen dus samen, Biagio en ik, een cinematograaf-salon binnen, waar ze scènes voorstellen uit den ‘Inferno’. Natuurlijk betaal ik voor Biagio en voor mij... Want Biagio - en dàarom is hij interessant - is wat nog over is gebleven van den antieken paraziet. Biagio betaalt nooit zelve iets. Biagio vindt het héel natuurlijk, dat ik de 30 centesimi entrée voor hem heb betaald. Biagio bedankt mij zelfs niet voor die entrée... Maar... | |
[pagina 45]
| |
Als wij zitten, vindt hij het zijn plicht mij verschillende complimentjes te maken. -...Ik ben toch zoo blij weêr naast je te zitten, caro Gigi...Wat zie je er goed uit...Madonna! Wat een elegante bottines heb je aan! Je kan zoo wel naar het hofbal gaan in het Quirinaal...! Zoo, in kleine munt van complimentjes, geeft Biagio mij zijn entrée terug... Nadat wij genoten hebben Paolo en Francesca, samen op de vlaag der passies, doorboord met éen zwaard, zwevende door infernale nevelen, verlaten wij den cinematograaf-salon en stelt Biagio voor: - Willen we nù niet gaan in den Salone Margherita...?? Goed, we gaan naar den Salone Margherita - een heel elegant zaaltje van café-chantant - en weêr ben ik het natuurlijk, die de ingresso voor Biagio en voor mij betaal...Want ditmaal friemelt Biagio wel zoo even voor de frime in zijn vestjeszakje, maar ik zeg, natuurlijk: - Laat maar, Biagio... En betaal. Wij zitten aan een tafeltje en ik bestel twee Grog-Americano, en Biagio friemelt zelfs niet meer, maar ik ben het, die betaal. En ik bedenk bij mijzelven: - Wat zoû het toch heerlijk zijn, als ik ook dat aplomb had, van zoo beminnelijk eenvoudig klap te loopen op den zak van een rijkeren vriend! Helaas... In het elegante zaaltje is het reeds, om de tafeltjes, stampvol; op de scène trousseeren zich een paar heel onbeduidende, goud-rokkige dametjes, het eene na het andere, waar - arme stakkerts! - niemand notitie van neemt, even min als van de inepte liedjes, die ze zonder stem pogen te zingen. Ik neem Biagio nu kalm op. Biagio is een knappe, Italiaansche jongen van het courante, banale genre, maar tóch aardig: donkere oogen, zwart snorretje, aardige fijne manieren, ondeugend lachje, geheel geschoren, netjes in de kleêren, Amerikaansche schoenen, dop achter in den nek, brillant(?) aan den pink. | |
[pagina 46]
| |
En...omdat hij weet, dat ik niet rook...prezenteert hij mij nu zijn sigarettekoker van verguld(?), waar éene sigarette in ligt. Ik weiger, maar de sigaraio - het sigaren-jongentje - is er al bij de pinken bij en prezenteert zijn draagbakje, en Biagio kiest een pakje sigaretten, die ik betaal... Zie je, ik vind het tòch wel aardig; heusch, het amuzeert me... Dat rustige, glimlachende aplomb: het is benijdenswaardig! Want denk je, dat ik me met Biagio amuzeeren zoû, als hij betaalde op zijn beurt?? Wel neen! Mijn amuzement in Biagio is juist: dat er iets in hem over is van den antieken paraziet... Dat hij op mij klap loopt, en dat hij het zoo kalm, zoo met aplomb, zoo rustig, zoo netjes, zoo natuurlijk doet... Ik ben immers voor hem: een vreemdeling, een schatrijke Amerikaan of Franschman (daar is hij niet heel zeker van); wat zoû dus natuurlijker zijn, dan dat ik voor hem, armen impiegato(?) bij een assurantie-maatschappij, betaal? Er werken nu op het tooneel een paar akrobaten, in eveningdress, (heel jammer, die moderne manie van de akrobaten om zich in smoking te steken, want zoo zien wij niet het spel hunner spieren). Maar ze werken pràchtig, dat moet ik zeggen: wat die kerels tegenwoordig al niet bereikt hebben, is het ongelooflijke nabij: zij richten elkander op in de handen, ze equilibreeren op champagne-flesschen, op welke ze steunen met éen hand... Ik applaudisseer en Biagio, die het netjes en beleefd vind, alles na te doen wat ik doe, applaudisseert ook, ook al kunnen hèm de akrobaten geen...spier schelen! Nu, in de pauze, flâneeren wij samen door den promenoir; Biagio neemt mijn arm, en, in eens, héel ernstig, imploreert hij met diepere stem: - Gigi...caro signor Gigi... - Wat is er, Biagio... - Ik moet je iets heel gewichtigs vragen... - En dat is? | |
[pagina 47]
| |
- Je wèet niet hoe moeilijk de tijden zijn...Ik verdien daar bijna niets, bij die assurantie-maatschappij. En ik ben, diamine, in moeilijke omstandigheden...In héel moeilijke omstandigheden...Zeg, signor Gigi, caro signor Gigi...zoû jij me niet...vijf francs kunnen leenen?? Ik kan mij waarlijk moeilijk goed houden om de naïve inleiding van die ‘moeilijke omstandigheden’, die leiden moeten tot die leening van vijf francs. Maar Biagio is een menschenkenner. Hij begrijpt héél goed, dat, als hij àl te tragiesch doet en beweert, dat hij vijftig francs noodig heeft...hij niets krijgt. En nu, dat hij vijf francs te leen vraagt...nu is hij zeker van mijn antwoord: - Beste Biagio...ik heb heusch mijn laatsten franc juist uit gegeven. Hij glimlacht nù met ondeugende oogen en hij antwoordt, vleierig, vleiend: - Toe...zoek nog eens goed... Mijn vingers zoeken in mijn vestjeszak: ik haal er een tweefranc-stuk uit, en zeg: - Dat is àlles wat ik nog heb... En geef het hem. - Dank je, zegt Biagio; je helpt me heusch, want, waarlijk, de omstandigheden zijn mòeilijk...o zoo moeilijk! Morgen...neen, overmorgen...geef ik je de twee francs terug... Wel, Biagio was overtuigd, als hij vijf francs vroeg, niet meer te erlangen dan twee francs - hij is dus héel tevreden - en tevens is hij overtuigd...mij nòoit de twee francs terug te geven...
* * *
Den volgenden morgen, op de Piazza di Spagna...waarachtig, daar ontmoet ik Biagio. Hij staat bij de bloemenverkoopers, op de onderste trede der monumentale trap en...hij koopt een boeketje viooltjes van twee sous en biedt het mij aan! Hij doet dat met de gratie van een gran signore, die je zoû overstelpen met schatten en weldaden! Twee dagen daarna...ontmoet ik Biagio weêr. Hij wandelt, | |
[pagina 48]
| |
nota-bene, ditmaal met...een Engelsche ma en dochter!! Hoe heeft hij de kennis dier dames gemaakt?? Wat heeft hij met ze voor? Moet ik die naïve Britsche dames waarschuwen voor dat soupele, gevaarlijke sujet, voor dien smedigen Napolitaan, dien Orlando beweert, dat zèker bij de Camorra behoort?? Biagio heeft mij gezien, hij groet mij met zwier en...knipoogt slinks tegen mij. Hij verbergt zelfs niet, tegenover mij, dat hij met die Engelsche dames una piccola cosetta wenscht te beginnen: een klein ‘zaakje’... Ik zie ze over de zonnige piazza met interest achterna: de soupele Biagio, héel hoffelijk tegen de moeilijk Italiaansch sprekende ma en dochter... Wel, is het nu heusch niet amuzant ‘een soort van kennismaking aan te knoopen’ met zoo een type, dat ik ‘interessant’ vind?? Maar toeren met Biagio...door de Campagna...: Orlando behoeft waarlijk niet bang te zijn, dat ik dát ooit zal doen! Want ik beken u, lezer, rond uit: Dat zoû ik niet durven, omdat, als hij er kans toe zag, Biagio mij minstens den zak zoû rollen!! |
|