| |
| |
| |
Het pension
- Stap af, als wij altijd iedereen raden, bij Marini, heeft ons Orlando geraden; dat is een goed hôtel, geheel Italiaansch en niet duur...
- Nu je, helaas, niet bij ons kunt komen logeeren, vulde Elettra weemoedig aan...
Want, nu zij beiden naar Smyrna gaan, hebben zij het appartement, dat zij bewoonden in hun eigen huis, verhuurd, aan Amerikanen...
Den volgenden morgen, in Rome, stortregent het. En wij nemen een rijtuig om pensions af te rijden en ons logies voor den winter te zoeken.
Ik herinner mij, vroeger, jaren geleden, hebben wij eens dagen en dagen gezocht, trappen op en trappen af, lifts in en lifts uit, voor dat wij eindelijk iets geschikts hadden gevonden. Dezen keer wil het noodlot, dat wij in het allereerste pension, waar wij binnen vallen, twee goede kamers hebben gevonden.
Orlando en Elettra vinden ze niet heel mooi en kijken elkander bedenkelijk aan...
- Wacht maar! zeg ik. Van middag, als wij de kamers hebben ingericht op ònze manier, zal je wel anders over ze oordeelen. Eén ding alleen is jammer en zal ik vreeslijk missen: dat is een open schoorsteen en een houtvuur! Maar waar, in welk hôtel, in welk pension vindt je nog open schoorsteenen en open haarden voor houtvuur!! Nergens!! Overal zijn die ellendige centrale-verwar-mingen ge-installeerd. Ik hàat ze! Ik haat ze zóó, dat ik het niet zeggen kan. Maar wat is er aan te doen! Te vechten tegen de ‘be- | |
| |
schaving’ en de ‘vooruitgang’ (!!) is je krachten verspillen!
Orlando heeft, na mijn uitval, zijn hand gelegd op den radiateur, en hij zegt goedmoedig:
- Ze stoken!...
Ja wel, ze stoken! Ze stoken als de malen worden bereid, want meestal staan de calorifères van die centrale-verwarmingen in verband met de keukenkachel. Maar als ik eens om vier of vijf uur warme thee zoû willen drinken en mij zoû willen braden bij een houtvuur...zal mijn radiateur zeer zeker niet het minste gloedje uit-radieeren! Ellendige, beroerde dingen! ‘Egale warmte’. Jawel! ‘Egale warmte’ is zoo beroerd, ongezond en oncomfortabel (vooral!) mogelijk! Het kan mij niet schelen even te rillen, als ik daarna mij braad aan mijn houtvuur, en mij zoo wel van binnen als van buiten roosteren laat als een kwartel. Het kan mij niet schelen even een kouden gang door te loopen, als ik dadelijk daarop, droomende, mij doorgloeien laat bij de hooge vlammen van knetterende blokken en stukken boomstam. Terwijl die ellendige radiateur - àls er gestookt wordt - mij doet stikken van ‘egale benauwdheid’, en àls er niet gestookt wordt, mij doet bevriezen van oncomfortable huivering! O, ik ben niet wreed, maar als ik den vent, die die dingen heeft uitgevonden, eens in mijn macht had...ik zoû hem duizend dooden kunnen doen sterven...
Er is niets aan te doen: wij hebben het dernier-comfort van centrale-verwarming!!
- Het is je eigen schuld! zegt mijn vrouw, minder om mij iets te verwijten, dan dat zij treurig is om mijn lot; het is je eigen schuld. In Nice, in ons eigen huis, hadden wij open schoorsteenen, en prachtige houtvuren, maar Nice verveelde je en je moest en je zoû naar Rome. Nu zijn we in Rome...maar nu hebben we centraleverwarming, die je haat!
- Ik kan me alleen troosten met het idee, antwoord ik, gelaten mij schikkende in de onvermijdelijkheid; dat er in de Oudheid ook centrale-verwarming bestond. De Ouden kenden even min als de modernen de charme en de poëzie van het houtvuur. Dat begint eerst in de Middeneeuwen. De Ouden verwarmden zich
| |
| |
‘centraal’ (!). (Het is maar wat je ‘verwarmen’ noemt.) Het Huis van Vesta, waar de zon nooit in scheen, werd ‘centraal’ verwarmd; we zien nog de geleidingen van heete lucht achter de brokkelende tichelwanden. Maar ik ben niet per-se geneigd alles wat antiek is, mooi en prettig te vinden. En ik ben wel zóo Middeneeuwsch en ouderwetsch genoeg, om een gloeiend houtvuur te blijven verkiezen...
Er niet over tobben: er is niets aan te doen. Alle hôtels, alle pensions metselen hun open haardsteden dicht en installeeren beroerde radiateurs...
Er niet over tobben. Dezen winter, in Rome, zal zijn zonder houtvuur. Dat is heusch héel tragiesch, voor mij...
- En te bedenken, zegt Elettra en zij omhelst mijn vrouw en zij omhelst mij; dat wij ons zulke illuzie's hadden gemaakt...dat je bij òns zoû logeeren...bij ons, waar geen centrale-verwarming is...maar houtvuur!!
- Er niet over tobben, Elettra, herhaal ik. We gaan nu onze koffers uitpakken, en over een uur moet je eens komen zien...
In der daad, over een uur komen zij zien. Nu, wij hebben gewerkt aan onze pensionkamers! Maar in een uur kan je veel hebben gedaan. Omdat ik werk en schrijf, staat mijn vrouw mij steeds de mooiste kamer af en wordt mijn kamer dan ook half salon, terwijl de hare geheel slaapkamer blijft. Mijn hoekkamer heeft twee ramen en éen raam ziet uit op...het Zuiden! Als je soms denkt, dat dat iets heel natuurlijks is, tegenwoordig, in Rome! Door mijn Zuiderraam straalt binnen...de zon! Als je soms denkt, dat iedereen, in Rome, zon heeft binnen stralen in zijn kamer! Ho maar, hoor! Zon in Rome is ‘goud’; zon betaal je; zon is iets heel bizonders! Wij, armbloedige Noorderlingen, wij kùnnen niet zonder zon in Rome! Maar Orlando en Elettra, als echte Zuiderlingen, ze màlen niet om de zon! Ze vòelen het niet eens, als ze slapen in een kamer op het Noorden! En nu ik hen juichende wijs op mijn ‘zon’, die door mijn éene raam binnen stroomt, lachen zij mij een beetje goedmoedig uit en Orlando zegt, zijn arm om mij heen:
| |
| |
- Caro Gigi...!!
Als of hij het héel mal - een beetje kinderlijk - in mij vindt om zóo blij te zijn om dat beetje zon, dat ik veroverd heb en welks goud...ik met goud betaal.
Want de zonnekamers zijn immers altijd duurder!
Nu kijken zij, verrast, om zich rond. En ze herkennen bijna mijn kamer niet meer, die ze eerst niet waardig vonden voor ‘Gigi’, wien ze gaarne het allerbeste en mooiste wel gunnen! Ze herkennen die banale kamer niet meer, want:
Een somptueus fluweelen kleed overhuift geheel mijn bed en maakt er een divan van.
Een laag schut, vol geprikt met fotografieën naar wat ik het liefst heb in Italiaansche muzea, en daartusschen nog artistieke briefkaarten, naar beelden vooral, verbergt het proza van mijn waschtafel.
Een ander somptueus fluweelen kleed ligt over mijn tafel. Al dat somptueuze fluweel is ons eigen en te voorschijn gedoken uit onze koffers.
Op een brokaten tafellooper staat mijn eigen inktkoker, ligt mijn gouden pen; mijn papieren liggen geschikt onder een paar antieke bronzen Atlasjes, die vroeger iets hebben getorst...Een antieke, ivoren Madonna is allerliefst tusschen bleeke, gele winterrozen.
In een hoek van mijn kamer, op een gedrapeerden koffer, staan wat boeken: vooral antieke auteurs, Latijnsche dichters en geschiedschrijvers; ze zijn gebonden in perkament met goud.
Tegen de muur overal fotografieën: een fries van Pompeiaansche briefkaarten.
Een lap van goud en pauweveêren. (Ik reis altijd met pauweveêren: hunne prachtige kleuren brengen geluk aan, o lezer: geloof niet, wie u zegt, dat pauweveêren ongeluk aan brengen!)
Zachte, glimlachende verrassing van Orlando en van Elettra, nu wij ze ontvangen in onzen ‘salotto’, waar thee is bereid in ons eigen zilveren serviesje en geschonken wordt in eigen Japansche kopjes, waar koekjes staan tusschen bloemen.
| |
| |
Helaas, er is geen houtvuur, o ellendige centrale-verwarming, en ik zoû er om kunnen huilen!
Maar ik huil er niet om. Wat geeft het te huilen. Het doet maar den glans van je oogen tanen. En doffe oogen maken héel oud. Ik huil dus niet en schenk thee, want mijn vrouw - ‘Tina’ - laat dat thee schenken altijd over aan mij...
De bel luidt voor het diner...
Ons pension is...Duitsch-Oostenrijksch. Vroeger - twintig jaar geleden (wat maakt mij dat oud, dat ik dat zeggen kan!) vroeger was alles in Italië Engelsch en Amerikaansch; stroomen van Engelsche dames, in korte rokken, Baedeker ter hand en ‘most interesting’ in den mond, tippelden door Rome's straten, muzea en kerken.
- I love ruïns, zeide dan de eene.
- I cling to churches, antwoordde dan de andere.
En onvermoeid be-sight-see-den zij ruïns en churches en wij bewonderden hare onvermoeidheid als zij, zuinig, geen rijtuig namen maar mijlen ver de Campagna in wandelden, om een most exquisite sunset te genieten.
Wij lachten ze wel eens uit: er was tòch een zekere poëzie in die tippelende Engelsche dames. Zij vulden hare arme, leêge weduwe- en old-spinsters-leventjes met interest voor historie, met vizioenen van schoonheid.
Tegenwoordig...zijn zij heen. Waar zijn zij naar toe...?? Ik weet het niet. Ik vermoed, dat zij, zuinigjes, reizen door Egypte. Den volgenden winter, misschien, kom ik ze bij tweeën op een kameel tegen langs den Nijl. En in plaats van de Engelsche dames zijn gekomen...de Tedeschi: echtparen op huwelijksreis, ma's met omvlechte dochters...
Ik vind Duitschers alleen goed, als ze muziek maken.
Als ze dat niet doen, vind ik ze vreeslijke menschen, of ze Hauptman zijn of Assessor; Professor of Kaufmann, von...of zonder von...
En toch...zijn wij in een Duitsch-Oostenrijksch pension!!
Er is niet tegen te strijden; die krachtige Barbaren overwinnen
| |
| |
de wereld; de verliefde Hermann-und-Dorothea's, de omvlechte Gretchen's zijn nu in Italië sterker dan de old-spinsters en melancholieke Angel-Saksische weduwen.
Onze waard dacht eerst, dat wij Franschen waren, die Italiaansch spraken, en hij was van plan ons aan de deur te zetten.
- Qui tutti sono Tedeschi! zeide dreigend de waard.
- Siamo Olandesi, antwoordde ik.
Dat veranderde de zaak.
- Wij blijven den geheelen winter...
Dàt deed de deur toe of, liever, opende ze. Nu is de waard éen en al beminnelijkheid en verzorgt ons aan ons tafeltje-apart met vaderlijke zorg en voorzienigheid.
Wij zitten met ons vieren in een gezellig hoekje, want Orlando en Elettra zijn hier voor een paar dagen bij ons gekomen, nu hun appartement is verhuurd, nu zij overmorgen naar Smyrna gaan.
Er is een lange tafel, er zijn kleine tafels. Er zijn ‘vonnen’ en er zijn ‘geen-vonnen’. Al de ‘vonnen’ zijn koek-en-ei met elkander en kijken minachtend neêr op de ‘geen-vonnen’.
Wat ons betreft, zonder ons te storen aan ‘vonnen’ of ‘geen-vonnen’, zitten wij knus in ons hoekje, apart.
Eere den waard en de waardin (die kookt): de keuken is ‘ottima’, in het Italiaansch en ‘vorzüglich’ in het Duitsch. De keuken is waarlijk (in het Hollandsch): alleruitstekendst. Wij krijgen na de soep pasteitjes, gevuld met truffels, die gestoofd zijn in Marsala...
- Als het zóo goed is, zegt Orlando waardeerend, zullen we een flesch Asti bestellen...
Orlando bestelt de Asti.
Onderwijl heb ik opgelet. En toon ik mijn vrouw, aan de lange tafel...den enkelen Italiaan, die daar beminnelijk doet tusschen de Duitsche Gretchens. Mijn vrouw, dadelijk ook, begrijpt en glimlacht. Maar Orlando en Elettra, die Italianen zijn, en geen vreemdelingen, en voor wie het Romeinsche pensionleven terra incognita is...begrijpen niet.
- Weet je, wie die unieke landgenoot van je is, Orlando? vraag ik.
| |
| |
- Neen...? vraagt Orlando, verwonderd, omdat ik dat dadelijk zoû weten.
- Ik zal het je zeggen. Die unieke landgenoot van jou, aan die lange tafel, die zoo beminnelijk doet tegen de blonde Gretchens...is de Jezuït, die in ieder Romeinsch pension kosteloos wordt onderhouden...om zieltjes te winnen tusschen de argelooze Duitsche en Engelsche dames...
- E vero?? vraagt Orlando, verwonderd en hij voegt er bij:
- Ja, jullie kénnen de boel, hoor...in zoo een pension!!
Ja, wij kennen de boel...in zoo een pension!
Het leven, het materieele leven, is er geserreerd en wordt er zeer vergemakkelijkt.
De ‘huisvrouw’ heeft er vacantie en in onze beide kamers zijn wij vrijer en meer afgezonderd en veiliger dan in ons eigen huis te Nice!!
En als je zoo een pension beschouwt als een gasthuis, waar je twee goede kamers hebt en uitstekend eet...nu, dan neem je àl de Duitsche vlechten der blonde Gretchens op de koop toe.
En ga je rustig je gang, laveerende tusschen ‘vonnen’ en ‘geen-vonnen’, met wie wij ons, in een supreme onverschilligheid, niet bemoeien...
Want, met de open-haard en het houtvuur, mis ik bijna den vroeger zoo klassieken optocht der Engelsche dames, die, na het diner, allen, zonder uitzondering, een sina's-appel in de hand, (om in de kamer te eten, for the digestion) zich geluideloos verwijderden door salon en door hall...
O, tradities van vroeger, waar zijt gij heen! O, Engelsche dames, o digestieve sina's-appels...waar zijt gij heen!
Gij zijt weg! Gij zijt weg!!
Want de Tedeschi zijn gekomen en...gij zijt weg!!
En weg zijn thans Elettra en Orlando. Naar Smyrna... |
|